Korte introductie
Matthijs de Castelein (ca.1485-1550) moet een veelzijdig man zijn geweest. Hij was priester en notaris, maar zijn hart lag bij de rederijkerij. Hij schopte het tot factor van twee rederijkerskamers: Pax vobis in Oudenaarde en De Kersauwe in Pamele (tegenwoordig een stadsdeel van Oudenaarde, maar destijds nog een zelfstandige stad). Hoewel zijn productie als dichter bijzonder hoog moet zijn geweest, is er maar bitter weinig van zijn werk overgeleverd.
Casteleins hoofdwerk, De Conste van Rhetorijcken, verscheen pas vijf jaar na zijn dood in druk. Het werk is een handleiding voor het schrijven en voordragen van gedichten en toneelstukken, geschreven in de vorm van 239 negenregelige balladen. Tussen deze balladen door staan honderden voorbeelden van allerlei, soms bizarre dichtvormen. Dit boek heeft een grote invloed gehad op de rederijkerscultuur, tot ver in de 17de eeuw. Er is bijvoorbeeld een exemplaar bewaard gebleven dat in bezit was van Constantijn Huygens.
In 1573/4 verscheen bij de Gentse drukker Manilius een herdruk met nog enkele toegevoegde werken van Castelein, waaronder de Diversche Liedekins. Manilius had zich naar eigen zeggen veel moeite getroost ze ruim 20 jaar na Casteleins dood bijeen te krijgen en hij had stad en land afgereisd om ze op te tekenen, inclusief de door Castelein zelf gemaakte melodieën. Blijkbaar was het oorspronkelijke “liedekin boucskin” verloren gegaan.
Castelein mag dan geestelijke zijn geweest, in zijn liederen wordt de liefde vaker bezongen dan het geloof. Uit het feit dat hij een zoon Abraham had, mogen we afleiden dat hij de liefde ook persoonlijk gekend heeft. In zijn liederen komen allerlei facetten van de liefde aan bod. Er is minnepijn, er is troost, er is onmogelijke liefde, er is pure hoofse liefde, er is bedrog, er is afwijzing, er zijn meiliederen, er is prostitutie en er is onverbloemde erotiek.
Bijzonder is dat de liederen vrijwel allemaal een unieke vorm hebben. Dit komt door Casteleins werkwijze. Hij schreef eerst één strofe met een vaak gecompliceerde, rederijkerswaardige vorm. Vervolgens maakte hij daar zelf een melodie op en paste de verdere strofen op deze melodie. Dat Casteleins liederen behoorlijk bekend moeten zijn geweest, blijkt uit het feit dat één lied in Het Antwerps Liedboek (1544) en in het Aemstelredams Amoreus Lietboeck (1589) is opgenomen en dat zijn melodieën zijn gebruikt in Veelderhande schriftuerlijcke Liedekens (1552) en Veelderhande gheestelicke Liedekens (1558). Zijn liederen vormen ook de basis voor twee zettingen in Susato’s Musyck boexken.
Voor uitgebreidere achtergrondinformatie: zie het artikel in wording.