Ghepeys ghepeys vol van envyen,
Dwelc oorspronc sijt dat menich treurt,
Hoe queldy my met fantasyen?
My dunct dat my mijn herte scheurt:
God gheve haer vreucht deur wient gebeurt
Als doetse my dees quale:
Haer wesen fier heeft my bekeurt
Midts tcoleur van corale,
Rascht u ghy nachtegale,
Vlieght uut dat wilde waut,
Seght haer dit altemale
En groetse my duysentfaut.
Gepieker, gepieker, van afgunst vervuld,
bij jou ligt de oorzaak dat menigeen treurt,
waarom kwel je mij met hersenspinsels?
Ik heb het gevoel dat mijn hart breekt.
God geve haar vreugde, door wie dit gebeurt,
ook al doet ze mij dit leed aan.
Haar fiere gestalte heeft mij bekoord
met de kleur van koraal.
Haast u, gij nachtegaal,
vlieg weg uit het wilde woud,
vertel haar dit alles
en groet haar van mij duizendmaal.
Ick peyse om Venus disciplyne,
Die my dus laet’ zandt desen zucht:
Hoe spagher liefde hoe meerder pyne,
Hoe blender wonde hoe argher ducht:
Te tyelick fruyt neemt saen de vlucht
Ghepluckt ten groenen dale,
Men prijst best een volwassen vrucht
Gh’lijck is dees cuyssche smale,
Rascht u ghy nachtegale,
Vlieght uut dat wilde waut,
Seght haer dit altemale
En groetse my duysentfaut.
Ik pieker door Venus’ kwellingen,
die mij zo laat in mijn leven dit ziekelijk verlangen zond.
Hoe later de liefde, hoe meer pijn,
hoe verscholener de wond, hoe heviger de vrees.
In het groene dal te vroeg geplukt fruit
bederft snel.
De meeste waardering krijgt een rijpere vrucht
zoals deze zedige, mooie vrouw.
Haast u, gij nachtegaal,
vlieg weg uit het wilde woud,
vertel haar dit alles
en groet haar van mij duizendmaal.
Beloften vele is sy my schuldich,
Maer onder alle, eene excellent,
Daer naer verlanght my menichvuldich:
Wat’t is, is haer en my bekent:
Wies ick bedrijve in mijn convent,
Dit altoos ick verhale:
Vind’ ick my leich, als isse absent,
Van haer ick niet en fale:
Rascht u ghy nachtegale,
Vlieght uut dat wilde waut,
Seght haer dit altemale
En groetse my duysentfaut.
Veel heeft zij beloofd en is zij mij verschuldigd,
maar één ding steekt boven alles uit,
iets waarnaar ik zo vaak verlang.
Wat het is, is haar en mij bekend.
Wat ik ook in mijn situatie doe,
dit zeg ik steeds opnieuw:
ook al ben ik tot niets in staat, wanneer ze afwezig is,
ik laat haar niet in de steek.
Haast u, gij nachtegaal,
vlieg weg uit het wilde woud,
vertel haar dit alles
en groet haar van mij duizendmaal.
Ghepeys hoe zou ic dy niet ghehinghen,
Ick moet helas, tis grooten noot,
Dat doen thien duysent vremde dinghen
Ons been ghebeurt: zy weet’t al bloot,
Wy drincken vreught en droefheyt groot
Bee uut tsFortuynen schale:
Deur tswaer ghepeys van dit exploot
Thert sterft al waert van stale:
Rascht u ghy nachtegale,
Vlieght uut dat wilde waut,
Seght haer dit altemale
En groetse my duysentfaut.
Gepieker, hoe zou ik je niet gedogen?
Ik moet het helaas, het is noodzakelijk.
Tienduizend vreemde dingen zorgen daarvoor.
Ons beiden overkomt het: zij weet het maar al te goed.
Wij drinken grote vreugde en droefheid
beide uit de beker van de Fortuin.
Door het zwaar gepieker over deze lotsbeschikking,
sterft mijn hart, ook al was het van staal.
Haast u, gij nachtegaal,
vlieg weg uit het wilde woud,
vertel haar dit alles
en groet haar van mij duizendmaal.
Mochtmen met cruyde oft medicynen
Ghenesen mijnder liefden brant,
Ick waer ghenesen vander pynen,
Maer neent, ten helpt zulck onderstant,
Dies gaet’t helas aen mynen cant
Deur d’last der minnen strale:
Ick vlouck den afgodt die my bant
Met Venus bitter dwale:
Rascht u ghy nachtegale,
Vlieght uut dat wilde waut,
Seght haer dit altemale
En groetse my duysentfaut.
Kon men met een kruid of een medicijn
mijn liefdesgloed genezen,
dan was ik genezen van de pijn,
maar nee, zulke hulp baat mij niet.
Zo gaat het helaas met mij
door de pijn van de liefdespijl.
Ik vervloek de afgod die mij boeide
met Venus’ bittere sluier.
Haast u, gij nachtegaal,
vlieg weg uit het wilde woud,
vertel haar dit alles
en groet haar van mij duizendmaal.
Princesse, ick zwijghs veel om een beter,
Als ick peyse om ons oude spel,
Ick en vant ter weerelt noyt secreter,
Dies vrees’ ick niet dees nyders fel,
Vrou Venus dect haer kinders wel
Draghen zy hoessche tale:
Tsal al wel zijn, doet mijn bevel,
Schoon lief, dats tprincipale:
Rascht u ghy nachtegale,
Vlieght uut dat wilde waut,
Seght haer dit altemale
En groetse my duysentfaut.
Prinses, ik verzwijg maar veel, want dat is beter.
Wanneer ik ons oude liefdesspel overpeins,
denk ik dat ik er nooit ergens een discreter zag.
Daarom vrees ik die afgunstige roddelaars niet.
Vrouw Venus beschermt haar kinderen goed,
als zij hun woorden wegen.
Alles komt goed, volg mijn raadgeving op,
schoon lief, dat is het voornaamste.
Haast u, gij nachtegaal,
vlieg weg uit het wilde woud,
vertel haar dit alles
en groet haar van mij duizendmaal.
Spelling volgens Manilius 1574. Interpunctie volgens Van Waesberghe 1616, maar in versregel 5/9 een komma toegevoegd naar analogie van de andere strofen.
Vertaling:
Nico van der Meel, Frank Willaert (Universiteit Antwerpen), Dieuwke van der Poel (Universiteit Utrecht).
Tekst:
.4a (9): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
.4B (8): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __
.4a (9): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
.4B (8): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __
.4B (8): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __
.3c (7): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
.4B (8): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __
.3c (7): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
.3c (7): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
.3D (6): ‿ __ ‿ __ ‿__
.3c (7): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
.3D (7): ‿ __ ‿ ‿ __ ‿__
6 strofen van 12 versregels, waarvan 4 stockregels.
Het is opvallend hoeveel samentrekkingen van lettergrepen en woorden in dit lied zitten. Maar zo hebben alle strofen wel exact dezelfde vorm.
De slotregel is de enige regel met twee onbeklemtoonde lettergrepen achter elkaar.
Unieke liedvorm volgens de Nederlandse Liederenbank.
Iansen: rijmschema 69 abab/bcbc/cdcd, refrein van 12-en, stock van 4 regels, 5 strofen + prince.
De voorbeeldgedichten uit de Const van Rhetorijcken passen niet op deze melodie. Het rijmschema is wel te vinden, maar alleen met afwijkend mannelijk en vrouwelijk rijm, of met afwijking in het aantal versvoeten per regel.
Er staat een parafrase van de tekst in Komrij.
Annotaties in de uitgave van Goossens.
Claeys wijst op dwarsverbanden met voorbeeldgedichten uit de Const van Rhetorijcken:
- 5/1-3 met “Wie sal my bystaen met medicinen?” (Cauweel blz. 200, Manilius blz. 190)
- dezelfde versregel met “Ic nome remedie waert tijd ende stonde.” (Cauweel blz. 137, Manilius blz. 131)
Over de betekenis van “Venus bitter dwale” in versregel 5/8 valt te twisten. Wij hebben hier gekozen voor de sluier waarmee Venus vaak is afgebeeld, maar enkele annotaties verwijzen naar de blinddoek van Cupido.
Andere vindplaatsen van de tekst volgens liederenbank:
Een schoon Liedekens. Boeck inden welcken ghy in vinden sult…, 1544 (Antwerps Liedboek), nr. 49.
Deze uitgave is van dertig jaar voor de uitgave van Manilius en is nog tijdens het leven van Castelein verschenen. Hierin zijn de opvallende tekstafwijkingen:
- x,11: Seght haer dit altemale → Gaet, segt haer dit altemael
- x,12: En groetse my duysentfaut → Ende groetse mi menichfout
- 2,3: spagher → stadigher
- 2,4: blender → vuylder
- 3,4: Wat’t is, is haer en my bekent → Wat is, tis haer bekent
- 6,4: niet → twint
- 6,5: kinders → kinderkens
- 6,7: doet → door
Aemstelredams, Amoreus lietboeck…, 1589, nr. 49.
Op grond van de tekstafwijkingen lijkt me dat hier het Antwerps Liedboek als voorbeeld heeft gediend en niet de uitgave van Manilius. De opvallendste zijn:
- x,11: Seght haer dit altemale → Ghaet segt haer dit al te male
- x,12: En groetse my duysentfaut → En groetse menichfout
- 2,3: spagher → spadigher
- 3,2: Maer onder alle, eene excellent → Maer onder een excellent
- 3,4: Wat’t is, is haer en my bekent → Wat tis, tis haer bekent
- 4,5: vreught en → vruchten
- 6,4: niet → twint
- 6,5: kinders → kinderkens
- 6,7: doet → door
Het ierste musyck boexken, samengesteld door Tielman Susato, Antwerpen, 1551, nr. 24.
Een anonieme vierstemmige zetting van de eerste strofe met slechts één duidelijke tekstafwijking:
- 11: Seght haer dit altemale → Gaet, segt haer dit altemale
Melodie:
Hypomixolydisch, sleutel G2 met ♭, ₵
A1 (2 versregels) A2 (2) B (2), C (2), Refrein1 (2), Refrein2 (2)
- A1/2: c”→c”, ambitus f’-f”, lengte 13
- B: c”→a’, ambitus a’-g” , lengte 9
- C: c”→f’, ambitus f’-d’, lengte 9, de slotcadens geeft even een ionisch karakter
- R1/2: a’→c”, ambitus g’-f”, lengte 9
In Waesberghe 1616 staat in maat 21 een seminima (kwart noot) a’ in plaats van een fusa (achtste noot).
Barvorm met lang Abgesang, waarbij de twee slotregels melodisch herhaald worden.
Melodievarianten:
Danct Godt den Heer seer goet ghepresen “Na die wise Ghepeys ghepeys vol van envien.”
uit: Souter Liedekens Ghemaect ter eeren Gods, op alle die Psalmen van David …, 1540, nr. 106.
Melodievariant met twee regels minder: regel 5 en 6 worden niet herhaald, zodat 7 en 8 ontbreken. Tekst zonder refrein. Opvallend is dat de slotnoot relatief een kwint lager is, zodat de melodie ionisch wordt.
Verder is opvallend dat versregels 5 hier in twee delen van 4 lettergrepen uiteen valt, afgedwongen door een rust. Dit maakt de melodie voor strofe 3 van het lied van Castelein vrijwel ongeschikt. In deze regel is in dit lied ook steeds binnenrijm, iets dat bij Castelein alleen in strofe 1 voorkomt.
Ook versregel 7 (overeenkomstig met regel 9 in Castelein) valt door een rust uiteen in vier en vijf lettergrepen; Castelein heeft twee lettergrepen minder, maar hier zouden de woorden met twee plus vijf makkelijk geplaatst kunnen worden.
Ionisch, sleutel C1, geen maatsoortaanduiding.
A1 (2 versregels) A2 (2) B (2) C (2) D (2)
- A1/2: g’→g’, ambitus c’-d”, lengte 13, melodieverloop heel vergelijkbaar met A in Castelein
- B: g’→e’, ambitus d’-a’, lengte 10
- C: g’→g’, ambitus c’-d”, lengte 13, melodieverloop enigszins vergelijkbaar met R in Castelein.
- D: c’→c’, ambitus c’-a’, lengte 9
Tekstvorm: .4a (9) .4B (8) .4a (9) .4B (8) .2C/.2C (8) .3d (7) .4d (9) .3E (7) .4d (9) .3E (7)
NB: in sommige drukken is de melodieverwijzing “Na die wise Ghepeys ghepeys vol fantasien.”
Danct Godt, en wilt zijn lof verbreyden “Na de wijse, Vanden 106. Psalm. Ofte Ghepeyns, gepeyns, &c.”
uit: Dit Boec wort genoemt: Het Offer des Heeren…, 1570, nr. 11.
Zonder muzieknoten, met een vorm zoals in Souter Liedekens.
O Venus fel, wreetste harpije “Op de wijse: Gepeyns gepeyns, vol van envie.”
uit: Een nieu Liedt-boeck, genaemt den Druyven-Tros der Amoureusheyt , 1602, nr. 45.
Met muzieknoten. De vorm komt in principe overeen met die bij Castelein, al is er meer binnenrijm toegepast. Maar de melodie is eenvoudiger dan bij Castelein en heeft meer verwantschap met die in de Souterliedekens. Het grootste probleem bij het plaatsen van Casteleins tekst onder deze melodie zijn de verschoven betoningen in de laatste regel.
Ionisch met een mol, sleutel G2, ₵
A1 (2 versregels) A2 (2) B (3), B (3), Refrein1 (2), Refrein2 (2)
- A1/2: c”→c”, ambitus f’-f”, lengte 11, melodieverloop heel vergelijkbaar met A in Castelein
- B1/2: c”→a’, ambitus g’-d”, lengte 9, melodieverloop vergelijkbaar met die in Souter Liedekens
- R1: c”→c”, ambitus f’-e”, lengte 8,5
- R2: c”→f’, ambitus e’-d”, lengte 7,5
Opvallend zijn de topnoten e” die de cadenzen in A en R1 inleiden.
Tekstvorm: .4a (9) .4B (8) .4a (9) .4B (8) .2C (4) .2D (4) .3e (7) .2C (4) .2D (4) .3e (7) .4e (9) .3F(6) .4e (9) 4E (7)
Meerstemmige zettingen:
- Het ierste musyck boexken, samengesteld door Tielman Susato, Antwerpen, 1551, nr. 24.
Vierstemmige anonieme zetting van de eerste strofe.
A1 (13 maten) A2 (13 maten) B (12 maten) C (23 maten)
In de superius van A is wel verwantschap met de melodievarianten te herkennen, maar verder lijkt de compositie helemaal vrij gevonden. Merkwaardig qua tekstplaatsing is dat de vijfde versregel binnen A2 is ondergebracht en dat B slechts drie versregels gebruikt. - Jacob Clemens non Papa: Souterliedekens III. Het seste musyck boexken…, Tielman Susato, Antwerpen, 1556, nr. 106
Driestemmige zetting van de melodie uit Souter Liedekens met de cantus firmus in de tenor. - Gerardus Mes: Souterliedekens. VII. Het thienste musyck boeck…, Tielman Susato, Antwerpen, 1561, nr. 106
Vierstemmige zetting van de melodie uit Souter Liedekens met de cantus firmus in de superius. Opvallend is dat hier is aangegeven dat de laatste drie versregels herhaald moeten worden.
Moderne uitgaven:
- J.C.M. Riemsdijk: Vier en twintig liederen uit de 15de en 16de eeuw …, 1890, nr. 24.
Zetting voor zang en piano van Casteleins melodie. Geheel modaal benaderd, zonder ficta. De strofen 1 en 5 zijn onder de melodie gezet. Melodie en tekst overgenomen uit Van Waesberghe 1616. - Daniël de Lange; Jhr. Mr. J.C.M. van Riemsdijk; Dr. G. Kalff: Nederlandsch Volksliederenboek, 1896, nr. 65, blz. 90.
Zetting voor zang en piano, identiek aan Van Riemsdijk 1890, zij het dat enkele voordrachtstekens zijn weggelaten en hier strofen 1 en 2 onder de melodie zijn gezet. Een overduidelijke drukfout in de zangstem in maat 4, niet gecorrigeerd in latere, uitgebreide en herziene drukken. - Florimond van Duyse: Het oude Nederlandsche lied, eerste deel, 1903, nr. 149, blz. 563.
Hier is de tekst zoals in Manilius 1574 gezet op de melodie uit Souter Liedekens. Niet duidelijk is waarom Van Duyse niet de noten van Manilius en Van Waesberghe geeft. - Elizabeth Mincoff- Marriage: Souterliedekens; een Nederlandsch psalmboek van 1540 met de oorspronkelijke volksliederen die bij de melodieën behooren, 1922, nr. 98 en 98B, blz. 178/180.
Nr. 98 is de tekst uit het Antwerps Liedboek gezet op de melodie uit de Souter Liedekens. Nr. 98B is de verschijningsvorm in Van Waesberghe 1616. - Kees Vellekoop; Helene Wagenaar-Nolthenius: Het Antwerps Liedboek; 87 melodieën op teksten uit “Een Schoon Liedekens-Boeck” van 1544, 1975, nr. 25, blz. 54.
De tekst uit het Antwerps Liedboek gezet op de melodie uit de Souter Liedekens. - McTaggart, Timothy: Tielman Susato, Musyck Boexken, Books 1 and 2, 1997, nr. 24, blz. 100.
De vierstemmige anonieme zetting. - Dieuwke E. van der Poel (eindredactie); Dirk Geirnaert; Hermina Joldersma; Johan Oosterman; Louis Peter Grijp: Het Antwerps Liedboek, 2004, nr. 49, blz. 110.
De tekst uit het Antwerps Liedboek gezet op de melodie uit de Souter Liedekens. Grijp heeft de tekst iets anders onder de noten geplaatst dan Nolthenius.