Helas helas, ic mach wel duchten
En drouvich schreyen een zee vul tranen:
Elc treur met mi, elc help mi zuchten,
Wilt allen druck met my vermanen.
Mijn troost, mijn hope, en ooc mijn wanen
Verliest zijn poghen:
Mijn oude vreuchden moet ic nu spanen,
Ic ben bedroghen.
Als ick mijn boel lest zach met oghen,
Laes het wert leden zaen twee jaren:
Rijc God waer is den tijt ghevaren?
Helaas, helaas, ik moet wel vrezen
en droevig een zee vol tranen huilen.
Laat een ieder met mij treuren, mij helpen zuchten,
wilt allen met mij leed klagen.
Mijn troost, mijn hoop en verwachting
verliezen hun kracht.
Mijn vroegere vreugde moet ik nu laten varen:
ik ben bedrogen.
De keer dat ik mijn lief voor het laatst met eigen ogen zag,
helaas, dat is binnenkort twee jaar geleden.
Godallemachtig, waar is de tijd gebleven?
De vreughd der weerelt al met allen
Haddick als doen ter tijt besworen,
Maer nu macht my niet meer ghevallen,
Hoe heb ick u dus saen verloren?
In therte waerdy [schoon lief] vercoren
Als man met wyve.
Een jonck baroenken wort u gheboren
Van mynen lyve:
Dies ick altijt dijn eyghen blyve,
Als wilt ons fortuyne nu ontsparen,
Rijck Godt waer is den tijt ghevaren?
Aan de vreugde van de wereld had ik mij
toentertijd geheel en al gewijd.
Maar nu valt die mij niet meer te beurt.
Hoe ben ik je toch zo snel kwijtgeraakt?
In mijn hart had ik jou, mijn knappe lief, uitverkoren
tot echtgenoot.
Een jong manneke werd je
uit mijn lijf geboren.
Daarom moge ik altijd de jouwe blijven,
ook al wil het lot ons nu niet ontzien.
Godallemachtig, waar is de tijd gebleven?
Cupido fel onghier verwaten,
Ick vloucke u van deser ruyse,
Mijns vaders woenste moest ick laten,
Daer naer quam ick noyt binnen huyse,
Tractaet van paeyse staet int confuyse
Zichtent dien tyden:
Al stille zwijgh’ ick ghelijck den muyse,
Ick moet’t ghelyden:
Maer als ick peyse om d’oud verblyden,
Vind’ ick my helas bycans in baren:
Rijck God waer is den tijt ghevaren?
U, wrede Cupido, hevig verdoemd,
vervloek ik vanwege deze bedwelming.
Ik moest mijn vaders woning verlaten
en daarna was ik niet meer welkom in huis;
het vredesverdrag is verstoord
sinds die tijd.
Ik zwijg als een muisje, volkomen stil,
ik moet het mij laten welgevallen.
Maar als ik aan mijn vroegere geluk denk,
ben ik bijkans de lijkbaar nabij.
Godallemachtig, waar is de tijd gebleven?
Prince, in mijn herte vast gheseten,
Wien ick sal eeuwich jonste draghen,
Hoe meughdy my dus zaen vergheten?
Om u liet ick vrienden en maghen:
Als wy d’een d’ander voor ooghen zaghen
Onder ons beeden,
Tscheen dat wy nemmer te gheenen daghen
En zouden scheeden:
Niet min Godt wil u wel gheleeden,
Ick ducht wy niet meer zullen vergaren:
Rijck Godt waer is den tijt ghevaren?
Prins, vast in mijn hart gezeten,
aan wie ik eeuwig genegen zal zijn,
hoe kun je mij zo snel vergeten?
Vanwege u verliet ik vrienden en verwanten.
Toen wij elkaar in de ogen zagen,
samen, met ons beiden,
scheen het dat wij nooit, op enig moment,
uit elkaar zouden gaan.
Dat God u niettemin beware,
al vrees ik dat wij niet meer zullen samenkomen.
Godallemachtig, waar is de tijd gebleven?
Spelling volgens Manilius 1574, maar versregel 2/5 lijkt in Manilius onvolledig: “schoon lief” staat wél in Van Waesberghe, maar niet in Manilius. In regel 4/10 staat bij Manilius abusievelijk “neit” in plaats van “niet”. Interpunctie volgens Van Waesberghe 1616, maar een vraagteken toegevoegd aan het eind van versregel 1/11.
Tekst:
.4a (9): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
.4b (9): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ , 1×: .4b (10): ‿ __ ‿ __ ‿ ‿ __ ‿ __ ‿
.4a (9): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
.4b (9): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
.4b (10): ‿ __ ‿ __ ‿ ‿ __ ‿ __ ‿
.2c (5): ‿ __ ‿ __ ‿
.4b (10): ‿ __ ‿ __ ‿ ‿ __ ‿ __ ‿
.2c (5): ‿ __ ‿ __ ‿
.4c (9): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
5d(10): __ ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ , 1×: 4d(9): __ ‿ ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
.4d (9): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
4 strofen van 11 versregels, waarvan 1 stockregel.
Versregel 2/5 is in Manilius onvolledig: “schoon lief” staat wél in Van Waesberghe, maar niet in Manilius.
Versregel 1/2 wijkt af van de vorm door een extra onbeklemtoonde lettergreep; probleemloos in de melodie. Versregel 1/10 wijkt af van de vorm door een ontbrekende lettergreep. De strofen 2, 3 en 4 hebben exact dezelfde vorm.
Unieke liedvorm volgens de Nederlandse Liederenbank, maar de melodie is ook gebruikt voor lied 18 Een vreughdich liedt moet ick vermanen.
Iansen: rijmschema 177. rijmschema 66 abab/bcbc/cdd, refrein van 11-en, refrein van 10-en met twee halfregels, stock van 1 versregel, 3 strofen + prince.
Dit rijmschema komt niet voor in de voorbeeldgedichten uit de Const van Rhetorijcken.
Er staat een parafrase van de tekst in Komrij.
Annotaties in de uitgave van Goossens, waarop De Vooys commentaar heeft geleverd.
De vertaling van versregel 3/10 is gebaseerd op een opmerking van De Vooys.
Claeys wijst op dwarsverbanden met een voorbeeldgedicht uit de Const van Rhetorijcken:
“Van xiiji. Met eenen steerte” (Cauweel blz. 173-176, Manilius blz. 165-167). Dit voorbeeldgedicht is eveneens geschreven vanuit het perspectief van een verlaten vrouw. Merkwaardig genoeg is dit perspectief Korneel Goossens ontgaan.
Melodie:
Mixolydisch, sleutel G2, ₵
A1 (2 regels) A2 (2) B1 (2) B2 (2) C (2) R(1)
- A1/2: g’→g’, ambitus g’-d”, lengte 14
- B1/2: d”→d”, ambitus b’-f”, lengte 12
- C: d”→g’, ambitus g’-e”, lengte 11,5
- R: g’→g’, ambitus e’-b’, lengte 8,5
Barvorm met zeer lang Abgesang zonder melodische verwantschap met de Stollen. Eigenlijk heeft het Abgesang ook weer een barvorm. Of zouden we moeten zeggen dat hier sprake is van een dubbel Aufgesang?
Vanwege tekstplaatsing van strofe 2, 3 en 4 heb ik de semibrevis (hele noot) d” in maat 30 facultatief gesplitst in een minima punt (halve noot punt) en een semiminima (kwart noot).
De melodie is ook gebruikt voor lied 18 Een vreughdich liedt moet ick vermanen. Daarvan is een melodievariant in een moderne notatie te vinden in Fredericq, blz.66; Fredericq zegt dat de notatie afkomstig is van Florimond van Duyse, maar in Het Oude Nederlandsche Lied is dit lied niet te vinden. Vooral de ritmes doen in deze variant soms vreemd aan.
Enkele hypomixolydische melodieën in de bundel vertonen verwantschap met het lied De lustelijcke mey. Jan Willem Bonda schaart deze melodie ook onder deze categorie, naar mijn idee ten onrechte. Vergelijk de liederen 7, 10, 14/15, 16/17, 23 en 31.