Als ickse zye
Mijn schoon amye
Werdt therte blye, ende al ghenesen:
Zy is zoo reyn zoo uutghelesen,
Gheen eelder greyn, in sweerelts pleyn
Dan dye.
Als ickse sye,
Haer wangskins root doen my den noot
Boven maten:
Nochtans zo zeg ic bloot,
Tot in mijn doot
En zal ickse laten
Die blomme vulpresen.
Als ickse zye
Mijn schoon amye
Werdt therte blye, ende al ghenesen.
Als ik haar zie,
mijn mooie vriendin,
wordt het hart blij en volkomen genezen.
Zij is zo rein, zo voortreffelijk,
een parel is ze, en er is in de wereld geen edeler
dan die.
Als ik haar zie,
beklemmen mij haar rode wangetjes
uitermate.
Toch zeg ik zonder omhaal:
tot ik dood ben
zal ik haar niet verlaten,
die volprezen bloem.
Als ik haar zie,
mijn mooie vriendin,
wordt het hart blij en volkomen genezen.
Midts haer bruyn oghen
Moet ick gedoghen,
Door tswaer benoghen, druck ende pyne:
Venus beghin en disciplyne,
Heeft meer oft min, mijns herten sin
Bedroghen.
Midts haer bruyn oghen,
Vreucht comt op niet, druck en verdriet
Doen my waken:
Nochtans wies mijns gheschiet,
Wiet my ontriet,
Voor al ander saken
Soo blyvet zy myne:
Midts haer bruyn oghen
Moet ick ghedoghen,
Door tswaer benoghen, druck ende pyne.
Door haar donkere ogen
moet ik angst en smart dulden
in zware benauwenis.
Venus’ beginsel en leer
heeft min of meer gevoelens van mijn hart
de verkeerde weg gewezen.
Door haar donkere ogen
geeft niets mij vreugde; angst en verdriet
houden mij uit de slaap.
Toch, wat mij ook gebeurt,
en wie het mij ook afraadde,
belangrijker dan alles is
dat zij de mijne blijft.
Door haar donkere ogen
moet ik angst en smart dulden
in zware benauwenis.
Dits mijn vermanen,
Solaes met tranen,
Ghenouchte spanen, tot allen tyden:
Menighe zucht voor een verblyden,
Vreucht neemt de vlucht, midts hope en ducht
Door d’wanen,
Dits mijn vermanen:
Nochtans wiet deert, zy ist my weert,
Wies ick cuyme:
Want icx wel ben expeert,
Cupidoes sweert
Houdt zijn ou costuyme,
Die mindt moet veel lyden:
Dits mijn vermanen,
Solaes met tranen,
Ghenouchte spanen, tot allen tyden.
Dit is mijn boodschap,
troost wordt vermengd met tranen,
genoegen moet worden losgelaten, altijd weer,
menige zucht gaat vooraf aan blijdschap,
vreugde vervliegt bij hoop en vrees
door valse verwachtingen.
Dit is mijn boodschap.
Echter wie zich eraan stoort dat zij mij dit alles waard is,
krijgt nauwelijks aandacht van mij,
want ik ben er evaren in.
Cupido’s zwaard
blijft bij zijn oude gewoonte:
hij die mint, moet veel lijden.
Dit is mijn boodschap,
troost wordt vermengd met tranen,
genoegen moet worden losgelaten, altijd weer.
Princesse schoone,
In tsweerelts throone
Spandy de croone, voor ander vrouwen.
Sendt my troost naer, als lief vol trouwen.
Gheen grief zoo zwaer, ick lijdt eenpaer,
Te loone:
Princesse schoone,
Ghy zijt mijn vreuchdt, die my verheuchdt
Boven schreven:
Laet my dijn jonghe jeuchdt
Vol alder deuchdt
Troost en hulpe gheven.
Bluscht toch mijn benouwen,
Princesse schoone,
In tsweerelts throone
Spandy de croone, voor ander vrouwen.
Schone prinses,
in de hele wereld
span jij de kroon, boven andere vrouwen.
Zend mij als een getrouwe geliefde bemoediging toe.
Geen verdriet zo zwaar of ik onderga het lijdzaam
als beloning.
Schone prinses,
Jij bent de vreugde, degene die mij
buitengewoon blij maakt.
Laat mij jouw jonge jeugd,
vol van alle deugden,
mij bemoediging en hulp verlenen.
Neem mijn benauwenis weg.
Schone prinses,
hier op aarde
span jij de kroon, boven andere vrouwen.
Tekst:
.2a (5): ‿ __ ‿ __ ‿
.2a (5): ‿ __ ‿ __ ‿
.2a/.2b (10): ‿ __ ‿ __ ‿ ‿ __ ‿ __ ‿
.2C/.2b (9): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
.2C/.2C (8): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __
.1a (3): ‿ __ ‿
.2a (5): ‿ __ ‿ __ ‿
.2D/.2D (8): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __
2e (4): ‿ __ ‿ __
.3D (6): ‿ _ ‿ _ ‿ _
.2D (4): ‿ _ ‿ _
3e (6): ‿ __ ‿ __ ‿ __
3b (6): ‿ __ ‿ __ ‿ __
.2a (5): ‿ __ ‿ __ ‿
.2a (5): ‿ __ ‿ __ ‿
.2a/.2b (10): ‿ __ ‿ __ ‿ ‿ __ ‿ __ ‿
4 strofen van 14 versregels. Halve regels zijn daarbij soms zelfstandig gebruikt, soms gecombineerd tot hele regels.
Alle strofen hebben exact dezelfde vorm.
Unieke liedvorm volgens de Nederlandse Liederenbank.
Iansen: rijmschema 177. Zij schrijft: “Er is nauwelijks meer sprake van een systeem. Het lied lijkt bedoeld te zijn als een soort rondeel.” 3 strofen + prince.
Dit rijmschema komt niet voor in de voorbeeldgedichten uit de Const van Rhetorijcken.
Annotaties in de uitgave van Goossens.
Claeys wijst op dwarsverbanden met voorbeeldgedichten uit de Const van Rhetorijcken:
- 1/8 met “Ic kend al bloot, haer wanghskins root / Bryngen my ter dood”. (Cauweel blz. 147, Manilius blz. 140)
- 3/8-9 met “Ick wil duer u liden ghy zides weerdt.” (4x, stock) (Cauweel blz. 137/138, Manilius blz. 130-132)
- 3/13 met “Wie hertelick mind moet dicwilt treuren”. (4x. stock) (Cauweel blz. 147/148, Manilius blz. 140/141)
- 4/4 met “Wild my doch eens ghenadighen troost gheven”. (Cauweel blz. 148, Manilius blz. 141)
Er zijn dus veel verbanden met het Referein van xiij. Int Amoureus. “O goddinnen vander minne, die Venus heedt”.
Melodie:
Mixolydisch, sleutel G2, ₵3 op de eerste regel, daarna 3.
A (3 versregels) B (3) A’ (3) C (4) A (3)
- A: d”→g’, ambitus f(is)’-d”, lengte 9
- B: g’→d”, ambitus g’-e”, lengte 11
- A’:d”→a’, ambitus g’-d”, lengte 8
- C: d”→g’, ambitus f(is)’-e”, lengte 9
- A: d”→g’, ambitus f(is)’-d”, lengte 9
Vanwege tekstplaatsing, betoning en rijm heb ik de semibrevis (hele noot a’) in maat 7 en 44 vervangen door een minima punt (halve noot punt) a’ en een semiminima (kwartnoot) g’. Alle strofen passen hierdoor perfect, maar het is een ingreep die voor discussie vatbaar is. Toen Manilius de eerste strofe onder de noten plaatste, heeft hij waarschijnlijk “bly-e en-de” met elkaar verbonden en daardoor een noot te weinig in de melodie geplaatst; maar daardoor gaat het rijm verloren en is er één lettergreep teveel in de andere strofen.
De vorm van zowel de tekst als de melodie is opmerkelijk. Versregel 7 herhaalt versregel 1 en als slot van de strofe worden de eerste drie versregels nog eens herhaald; de melodie wordt hierbij niet gevarieerd maar letterlijk overgenomen. A en A’ hebben dus een gelijk begin, variëren vervolgens licht, maar sturen de melodie uiteindelijk in verschillende richtingen.
De driedelige maatsoort maakt dit lied bijzonder dansant. Het gebruik van hemiolen maakt dat je soms het maatgevoel volstrekt kwijtraakt, vooral rond maat 33.
Er is onmiskenbaar een melodisch verband met het driestemmige chanson Quant je vous voy van Josquin Desprez, hoewel de vorm en inhoud van de tekst totaal anders is. Er is dus geen sprake van een contrafact, maar eerder van een imitatie van melodiepassages. Zie het artikel “Quant je vous voye revisited” van Jaap van Benthem in het tijdschrift Early Music, August 2015, blz. 513-518.
Ook in het handschrift van Lauweryn van Watervliet (c.1505), dat van belang is vanwege het lied Rijc God hoe moet ick treuren, staat een Quant je vous voy, maar dat heeft geen verband met dit lied.