Ick vrijdd’ een vraukin alsoo fijn
En droech haer goede minne,
Die al verteerde tgoeyken mijn,
Want sy was loos van zinne:
Zy zey, comt naer
Schoon lief eerbaer
Wy willen vreucht ontsluyten:
Ic ghinc tot haer
Om d’aenschijn claer,
Maer thoerken sloot my buyten.
Ik maakte een o zo mooi vrouwtje het hof
en voelde oprechte liefde voor haar.
Zij verbraste heel mijn bezit,
want zij was een losbol.
Ze zei: “kom bij me,
mooie, flinke schat,
we gaan plezier beleven.”
Ik ging naar haar toe
omdat ze er zo schitterend uitziet,
maar het hoertje liet mij er niet meer in.
Als is mijn mantel zeer ghescheurt,
Schoon lief k’en cants beweeren:
Als gaick ghegaet, ghelapt, gheleurt,
Ghy helpet al verteeren.
Als was ick noyt
Aldus beroyt,
Als draech ick ydel borsen:
Als ist vertoyt,
Verteert, verpoyt,
Ken ben noch niet vervorsen.
Ook al is mijn jas helemaal gescheurd,
mijn mooie lief, ik kan het niet verhelpen.
Ook al loop ik met gaten in mijn opgelapte, verstelde kleren,
jij zorgt ervoor dat alles verbrast wordt.
Ook al was ik nog nooit
zo berooid,
ook al is mijn beurs leeg,
ook al is alles verkwist,
verbrast, verzopen,
ik ben nog niet van ijs.
Schoon liefkin, heb ickt al verdaen,
Peynst op voorleden tyden:
By u heb ick de schade ontfaen,
Laet my doch noch verblyden.
Seght my tbediet,
Hoe ist gheschiet?
Ick hield u vol van trouwen:
Als heb ick niet
Alsoo ghy siet,
Noch heb ick wat behouwen.
“Mijn mooie liefje, nu ik alles heb verkwist,
hou ons verleden in gedachten.
Door jou heb ik schade geleden,
laat me nu toch nog een pleziertje beleven.
Leg het me uit,
hoe is dit kunnen gebeuren?
Ik dacht dat je me trouw zou zijn.
Ook al heb ik niets,
zoals je ziet,
Toch heb ik nog iets over.”
Prince schoon lief, seght my dat snel,
Wat is dy over bleven?
Schoon lief, dat meuchdy weten wel,
Theeft u veel vreuchds ghegheven.
Hebdy noch dat?
Ja ick schaec noch mat.
En wilt dat niet verliesen:
Ick secht u plat,
Voor goet oft schat
Wil ick dat weder kiesen.
“Mijn mooie lieve prins, vertel het me snel,
wat heb je nog over?”
“Mijn mooie lief, dat zou je best kunnen weten,
want het heeft je veel genot gebracht.”
“Dat heb je dus nog?”
“Ja, ik kan je nog mat zetten bij het schaken.”
“Zorg ervoor dat je dat niet kwijtraakt!
Ik zeg het je recht voor zijn raap,
boven enig ander bezit
zou ik daar weer voor kiezen.”
Tekst:
.4A (8): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __
.3b (7): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
.4A (8): ‿ _ ‿ _ ‿ _ ‿ _
.3b (7): ‿ _ ‿ _ ‿ __ ‿
.2C (4): ‿ __ ‿ __
.2C (4): ‿ __ ‿ __
.3d (7): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
.2C (4): ‿ __ ‿ __
.2C (4): ‿ __ ‿ __
.3d (7): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
4 strofen van 10 versregels. Alle strofen hebben exact dezelfde vorm.
Zie ook de Nederlandse Liederenbank.
Iansen: rijmschema 103 abab/ccdccd, ballade van 8-en, 3 strofen + prince.
Dit rijmschema komt niet voor in de voorbeeldgedichten uit de Const van Rhetorijcken, zelfs niet de eenvoudiger vorm zonder halfregels abab/cdcd.
Annotaties in de uitgave van Goossens, waarop De Vooys commentaar heeft geleverd.
Grijp geeft annotaties bij de cd “Rethorijckers en musyckers”.
De Vooys geeft een tegenovergestelde vertaling van versregel 4/6: “ik verlies het spel”. Schaken als metafoor voor het liefdesspel komt ook voor in lied 25 Ic danck’ u Venus op dit pas.
Claeys maakt geen gewag van dwarsverbanden met voorbeeldgedichten uit de Const van Rhetorijcken.
Hoewel het duidelijk is dat er sprake is van een dialoog, is niet volstrekt duidelijk hoe de tekst over de gesprekspartners verdeeld moet worden. De keuze die hier gemaakt is, kan onderwerp van discussie zijn.
Melodie:
Ionisch, sleutel G2 met ♭, ₵
A1 (2 versregels) A2 (2) B (3) C(3); de eerste helft van B en C zijn gelijk.
- A1/2: f’→c”, ambitus f”-f”, lengte 8
- B: c”→a’ , ambitus g’-d”, lengte 8
- C: c”→f’, ambitus f’-d”, lengte 8
In Van Waesberghe 1616 staat een minima (halve noot) g’ in plaats van een semiminima (kwart noot) in maat 14.
Barvorm, waarbij het Abgesang in twee delen met gelijke eerste helft uiteenvalt. Het lied is helemaal syllabisch.
Voor lied 19 Springht alle zeer wijfs ende mans is dezelfde melodie gebruikt.
Een ingekorte variant op de melodie is te vinden in I. Fruytiers’ Ecclesiasticus, 1565, nr. 63, een verbasterde variant in Pollmann.
Moderne uitgaven:
- J.F. Willems: Oude Vlaemsche liederen, 1848, nr. 101, blz. 240, met als titel De berooide minnaer.
Drie strofen zonder prince. Alleen melodie in 6/8 maat, Allegro moderato. - Frederik Rudolph (Frits) Coers Frzn.: Liederboek van Groot-Nederland, tweede boek, 1898, nr. 98, blz. 166, met als titel De berooide minnaer. Drie strofen zonder prince. Melodie in 6/8 maat, Matig vlug, overgenomen uit Willems. Een pianobegeleiding met kort voor- en naspel toegevoegd.
- Florimond van Duyse: Het oude Nederlandsche lied, eerste deel, 1903, nr. 108, blz. 436.
Melodie in 6/8 maat, maar ook de oorspronkelijke notenwaarden van Castelein weergegeven.