Schoon lief, hoe valdy my dus obstinaet?
Daer ick dy minne met herten vry,
My zelven en weet ick nu gheenen raet,
Dijn zinnen zijn elders dan tot my:
Dies derf ic, laes, der vreuchden cry
Als ghy op eenen anderen ziet:
Want als minnic u, ghy en mint my niet.
Mijn mooie lief, waarom ben je toch zo onverbiddelijk,
terwijl ik je toch met heel mijn hart liefheb?
Ik weet mezelf nu geen raad,
jouw gedachten zijn elders, niet bij mij.
Ik kan helaas geen vreugdekreet slaken,
aangezien jij naar iemand anders kijkt;
want ook al hou ik van jou, jij houdt niet van mij.
Dicwils ben ic inden gheest wech ghevoerd,
Mijns sellefs werdick dus zeer ontcond:
Al mijn vijf zinnen maeckt ghy dan beroerd,
Vul fantasien tot alder stond,
Schoon lief dit doet dijn rooden mond:
Ick claeghs Cupido die my dit riet:
Want als minnic u, ghy en mint my niet.
Dikwijls dwalen mijn gedachten af,
zodat ik niet meer bij mezelf ben.
Al mijn vijf zintuigen breng jij dan in de war,
steeds vol waanideeën.
Dat komt door jouw rode mond, mijn mooie lief,
Ik doe mijn beklag bij Cupido, dat hij mij hiertoe verleidde;
want ook al hou ik van jou, jij houdt niet van mij.
De schoon vrau Venus die dy heeft ghemaect,
Ende u dijn edel wesen gaf,
Hoe lietse dy dus troosteloos gheraect?
Naer dijn zuver jeucht ghy valt te straf.
Dus lief gheeft troost, curt commes af:
Maer laes, ghy en zult, wat mijns gheschiet,
Want als minnic u, ghy en mint my niet.
Die schone vrouw Venus die jou heeft gemaakt
en je jouw edele voorkomen gaf,
waarom heeft ze jou zo liefdeloos gemaakt?
Gezien jouw onvervalste jeugdigheid oordeel je te streng.
Dus, lief, breng mij troost, laat deze houding snel varen.
Maar helaas, dat zul je niet doen, wat er mij ook overkomt,
want ook al hou ik van jou, jij houdt niet van mij.
Hier met adieu mijn schoon Princesse jent,
Waren dijn oochskins verlicht soo claer
Dat ghy in dijn hert’ saecht al mijn torment,
Mijn pijn waer minder weet ick voor waer,
Ducht en gheen hope volcht my naer.
Dies zinghe ick eylaes dit druckich liet,
Want als minnic u, ghy en mint my niet.
Nu adieu, mijn mooie lieftallige prinses!
Wanneer jouw blik zo helder zou zijn
dat je met jouw hart al mijn kwellingen waar zou nemen,
dan zou mijn pijn minder zijn, dat weet ik wel zeker.
Maar mij achtervolgt vrees zonder hoop.
Daarom zing ik helaas dit treurige lied;
want ook al hou ik van jou, jij houdt niet van mij.
Spelling volgens Manilius 1574, maar versregel 5/10 geeft bij Manilius “G’helijck”. Interpunctie volgens Van Waesberghe 1616, maar aan het eind van versregel 2/2 is de dubbele punt van Manilius gehandhaafd.
Tekst:
.5A (10): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __
.4B (9): ‿ __ ‿ __ ‿ ‿ __ ‿ __
.5A (10): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __
.4B (9): ‿ __ ‿ __ ‿ ‿ __ ‿ __
.4B (8): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __
.4C (9): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ ‿ __ , 2×: .4C (8): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __
.4C (9/10): ‿ ‿ __ ‿ __ ‿ (‿) __ ‿ __
4 strofen van 7 verregels. waarvan 1 stockregel.
In versregel 7 (de stock) kan “ghy en” het beste worden opgevat als één lettergreep, ook al heb dit niet zo in de transcriptie weergegeven. Het moet in elk geval verbonden worden uitgesproken. Door de accentwerking en samentrekking hebben strofe 3 en 4 in versregel 6 een onbetoonde lettergreep minder. Verder hebben alle strofen exact dezelfde vorm.
Ondanks de relatief eenvoudige vorm is dit toch een unieke liedvorm volgens de Nederlandse Liederenbank.
Iansen: rijmschema 56 abab/bcc, refrein van 7-en, stock van 1 versregel, 3 strofen + prince.
De voorbeeldgedichten uit de Const van Rhetorijcken passen niet op deze melodie. Het rijmschema is wel te vinden, maar alleen met afwijkend mannelijk en vrouwelijk rijm, of met afwijking in het aantal versvoeten per regel.
Annotaties in de uitgave van Goossens, waarop De Vooys commentaar heeft geleverd.
Claeys wijst op inhoudelijke dwarsverbanden met voorbeeldgedichten uit de Const van Rhetorijcken:
- Versregel 4/1 met “Hoe ghy mi vertroostet verre ende breet / Ende de nu valt obstinaet” (Cauweel blz. 167, Manilius blz. 159),
- Versregel 2/6 met “Ic claeghs u Cupido als God van minnen, / Dat ic dus moet ontsinnen.” (Cauweel blz. 166, Manilius blz. 158)
Melodie:
Hypolydisch, sleutel G2 met ♭, ₵
A1 (2 versregels) A2 (2) B (2) Refrein (1)
- A1/2: d”→c”, ambitus a’-f”, lengte 13
- B: bes’→c” , ambitus a’-g”, lengte 11
- R: d”→bes’, ambitus a’-f”, lengte 9
In Van Waesberghe 1616 staat er een semibrevis (hele noot) g’ in plaats van de semibrevis bes’ in maat 3 en maat 10.
Barvorm, waarbij alleen de slotformules van de Stollen en het Abgesang melodisch verwant zijn.