Waer zydy lief wellustich dierken,
Die vrau Venus vierken cond ontsteken?
Waer ick by u in dijn vergierken,
Gheenrande vreucht en zou my ghebreken:
Schoon lief mocht ick u spreken in u pauwelioen
Secreet alleene, zo creghic vrede:
Tquaetste dat ick u zoude doen,
Dat waer gh’lijc Troylus dede
Zijn schoon Brisede.
Waar ben je toch, lief, schoon meisje,
die het liefdesvuur in mij kon ontsteken?
Was ik bij jou in jouw lusthof,
dan zou geen enkel plezier mij ontbreken.
Mijn mooie lief, als ik je zou mogen spreken in jouw tent,
in het geheim, alleen, dan vond ik rust.
Het ergste dat ik met je zou doen,
zou zijn wat Troylus deed
met zijn mooie Briseda.
Wat dedy haer, dat moet ick vraghen?
Dat en sou ghewaghen, niemants keelkin.
Als zy tsamen vergadert laghen
Zy speelden vaerkins en moerkins speelkin.
Waer ic by u schoon lief,
en hilpt mijn liefde voen,
Wy mochten alsulck spel spelen mede.
Tquaetste dat ick u zoude doen,
Dat waer gh’lijc Troylus dede
Zijn schoon Brisede.
Wat hij met haar deed? Moet ik die vraag stellen?
Niemand hoort hierover te spreken.
Toen zij samen bijeenlagen,
speelden zij vadertje en moedertje.
Als ik bij jou zou zijn, mijn mooie lief,
en hielp dat mijn liefde onderhouden,
dan zouden wij ook zo’n spelletje kunnen spelen.
Het ergste dat ik met je zou doen,
zou zijn wat Troylus deed
met zijn mooie Briseda.
Constick muteren mijn natuere,
Ofte mijn figuere, my ontverden,
Van u en waer ick dach noch huere,
Als soudick terstont een muysken werden:
Ghelijc dat muysken thol souct
zoud’ ick my thuwaert spoen,
By u te crupen haic stondt oft stede,
Tquaetste dat ick u zoude doen,
Dat waer gh’lijck Troylus dede
Zijn schoon Brisede.
Kon ik mijn wezen veranderen
of afstand doen van mijn eigen lichaamsvorm,
dan week ik niet van je zijde, bij dag noch nacht,
ook al zou ik daardoor meteen een muisje worden.
Zoals dat muisje zijn hol opzoekt,
zou ik me dan naar jou haasten
om bij je te kruipen zodra ik de gelegenheid had.
Het ergste dat ik met je zou doen,
zou zijn wat Troylus deed
met zijn mooie Briseda.
Mocht ic verzeylen als Jovis bootkin,
Die in Danaets schootkin, conste vallen,
Als gulden dau, dede hy d’explootkin:
Const ick dat, zo waer ick vry met allen.
O schoonste uut vrau Venus berch,
waric in u prisoen
Ghy schuydet niet mijn behendichede:
Tquaetste dat ick u zoude doen,
Dat waer gh’lijck Troylus dede
Zijn schoon Brisede.
Kon ik maar uit koers raken zoals Jupiter in zijn boot,
die in de schoot van Danaë kon vallen.
In de vorm van gouden dauw stelde hij zijn fameuze daad.
Kon ik dat, dan was ik volkomen gerust.
O schoonste van de Venusberg,
als ik in jouw gevangenschap was,
zou je mijn streken niet hoeven vrezen.
Het ergste dat ik met je zou doen,
zou zijn wat Troylus deed
met zijn mooie Briseda.
Schoon liefken had ick die practijcke,
Dat ick in u rijcke, mocht vervroyen,
Noyt iemands vreughd was dies ghelijcke,
Noch Jasons, noch ooc Paris van Troyen,
Noyt amoureus en queelt so lodderlick sermoen
Als ic sou, waerd in mijn mueghenthede:
Tquaetste dat ick u zoude doen,
Dat waer gh’lijck Troylus dede
Zijn schoon Brisede.
Mijn mooie lief, als ik het voor elkaar zou krijgen
dat ik vreugdevol in jouw land kon zijn,
dan was mijn blijdschap met die van niemand te vergelijken,
noch die van Jason, noch die van Paris van Troje.
Nooit zong iemand verliefd zulke wellustige woorden
als ik zou doen, wanneer het in mijn mogelijkheden lag.
Het ergste dat ik met je zou doen,
zou zijn wat Troylus deed
met zijn mooie Briseda.
Spelling volgens Manilius 1574. Interpunctie volgens Van Waesberghe 1616, maar de komma in versregel 1/6, apostrophe in versregel 3/5 volgens Manilius.
Van Waesberghe geeft “schoonst’ uut” in versregel 4/5 en, maar die samentrekking heb ik hier toegepast in de tekstplaatsing. In hetzelfde vers voegt hij terecht “u” in.
Vertaling: Nico van der Meel, Frank Willaert (Universiteit Antwerpen), Dieuwke van der Poel (Universiteit Utrecht).
Tekst:
.4a (9): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ , 1×: .4a (10): ‿ __ ‿ __ ‿ ‿ __ ‿ __ ‿ [4]
3a/2b (10): __ ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
.4a (9): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ , 1×: 4a (9): __ ‿ __ ‿ ‿ __ ‿ __ ‿ [2]
.4b (10): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ ‿ __ ‿ , 1×: 4b (10): __ ‿ ‿ __ ‿ ‿ __ ‿ __ ‿ [1],
1×: .4b (10): ‿ __ ‿ __ ‿ ‿ __ ‿ __ ‿ [2], 1×: 4b (10): __ ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ [4]
.6C (13): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ ‿ __ ‿ __ ‿ __ , 2×: .6C (12): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ ‿ __ ‿ __ ‿ __ [2, 5],
1×: .6C (13): ‿ __ ‿ ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __ [4]
.4d (10): ‿ __ ‿ __ ‿ ‿ __ ‿ __ ‿
4C (8): __ ‿ ‿ __ ‿ __ ‿ __
.3d (8): ‿ __ ‿ ‿ __ ‿ __ ‿
.2d (5): ‿ __ ‿ __ ‿
5 strofen van 9 versregels, waarvan de laatste 3 stockregels zijn. De vorm is ongebruikelijk onregelmatig. Opvallend is de grote lengte van versregel 5. Versregel 8 en 9 zijn zelfstandig gemaakte halve regels.
Unieke liedvorm volgens de Nederlandse Liederenbank. (1)
Iansen: rijmschema 101 abab/cdcd/d.
Dit rijmschema komt niet voor in de voorbeeldgedichten uit de Const van Rhetorijcken. Het iets eenvoudiger rijmschema abab/bcbc komt daarentegen wel voor in 7 balladen en in het Schaeckbord, maar alleen met afwijkend mannelijk en vrouwelijk rijm of met afwijking in het aantal versvoeten per regel. Deze gedichten zijn niet te passen op de melodie.
Dit rijmschema komt niet voor in de voorbeeldgedichten uit de Const van Rhetorijcken.
Claeys maakt geen gewag van dwarsverbanden met voorbeeldgedichten uit de Const van Rhetorijcken.
Melodie:
Hypodorisch, sleutel G2 met ♭, ₵
A1 (2 versregels), A2 (2), B (2), Refrein (3)
- A1/2: g’→g’, ambitus f’-d”, lengte 13
- B: g’→f’, ambitus f’-d”, lengte 13
- R: g’→g’, ambitus f’-c”, lengte 15
Barvorm, waarbij iets meer dan de helft van het Abgesang een refrein is. Een melodie met een geringe ambitus en weinig richting. De onregelmatigheid in de vorm van de tekst maakt het nodig op vrij veel plaatsen in te grijpen in het ritme.
Literaire context:
Wellicht kent Castelein het verhaal over Troylus en Briseda uit Die destructie van Troyen ende vander amoruesheyt van Troylus ende Briseda, gedrukt door Rolant vanden Dorpe in Antwerpen ca. 1500, dat waarschijnlijk weer gebaseerd is op Histoire de Jason van Raoul Lefèvre van rond 1460.
Troylus is de zoon van koning Priamos van Troje. Briseda is weduwe en dochter van Calchas, de ziener die overgelopen was naar het Griekse kamp. Troylus wordt verliefd op Briseda, maar zij is nog in de rouw en wil geen nieuw geluk. Maar nadat Troylus de nodige heldendaden heeft verricht, gevangen is genomen door de Grieken en weer bevrijd, draait Briseda bij. Na een bemiddeling volgt een geheime ontmoeting waarna de liefde in alle hevigheid ontvlamt. Maar tijdens een bestand krijgt Calchas het voor elkaar dat zijn dochter naar de Griekse kampen wordt overgebracht. Nog één vurige liefdesnacht volgt en daarna worden de geliefden gescheiden, tot grote wanhoop van beiden. (Maar Briseda vindt in haar omgeving wel weer een nieuwe geliefde. En Troylus zal uiteindelijk vallen in de strijd.) In varianten op dit verhaal slagen zij erin enkele jaren samen te wonen en onafscheidelijk te zijn. Maar ook daar loopt het daarna allemaal weer slecht af.
Briseda komt niet voor in de Ilias van Homerus, Troïlos (Τρωΐλος) wel. In de Engelse literatuur heten de figuren Troilus en Cressida. Troylus en Briseda komen in de Refreynen int sot amoureus wijs van Jan van Doesborch op een behoorlijk aantal plekken voor.