Ic weet dat schoonste Vrauken
Dwelc d’zonne noyt bescheen:
Zo aerdigh een cortauken
Als onder duysent een,
Haer oochskins blijncken claerder
Dan blijnckende Sapphieren,
Dies ghijnc zy my veel naerder
Dan yemant can versieren.
Wat wil ic veel cryhieren,
De schoonheit haerder oghen
Heeft heuren eers bedroghen.
Ik ken het mooiste vrouwtje
dat de zon ooit bescheen,
zo’n sierlijk klein paardje
als één op de duizend is.
Haar oogjes blinken helderder
dan blinkende saffieren.
Daarom was zij me veel dierbaarder
dan iemand kan verzinnen.
Maar waarom zou ik zoveel juichen?
De schoonheid van haar ogen
heeft haar kont op het verkeerde pad gebracht.
Ick vantse tsavonts late
Alleen, dat weet ick wel,
Met haer schoon lief op strate
Secreet in Venus spel.
Ick zagh daer int secrete
Haer vriendelick aenschauwen
(Het hielp my) deur de splete,
Dwelck haer noch zal berauwen.
Wat achtick der ontrauwen,
De schoonheyt haerder oghen
Heeft heuren eers bedroghen.
Ik zag haar ’s avonds laat
alleen – dat weet ik wel –
met haar mooie lief op straat,
in het geheim Venus’ spel bedrijven.
Ik zag daar stiekem
haar hartstochtelijke blik
door een spleet die mij behulpzaam was.
En dat zal haar nog berouwen.
Wat kan me die ontrouwe vrouw nog schelen?
De schoonheid van haar ogen
heeft haar kont op het verkeerde pad gebracht.
Haer claeghick niet met allen,
Ick claghe haer oochskins zoet.
Die oock staet zonder vallen
Is vaste vanden voet.
Ick claegh God vanden throone
Der ooghen schoon behaghen:
Want waer zy niet zo schoone
Zy waer noch uuter plaghen.
Wat willicks veel ghewaghen,
De schoonheyt haerder oghen
Heeft heuren eers bedroghen.
Over haar zelf klaag ik helemaal niet,
ik klaag slechts over haar lieve ogen.
Hij die blijft staan zonder om te vallen
moet stevig in zijn schoenen staan.
Ik klaag God in de hemel aan
voor de verleidelijkheid van haar mooie ogen.
Want als zij niet zo mooi was geweest,
was onheil haar bespaard gebleven.
Waarom zou ik er veel over zeggen?
De schoonheid van haar ogen
heeft haar kont op het verkeerde pad gebracht.
Adieu schoone Princesse,
Ghy hebt my wel verduld,
Dijn opsien voort ick messe,
Tis dijnder ooghen schuld:
Ghy hebt niet el dat schoon is
Dan d’opsien en tghesichte:
Dies mijn adieu dijn loon is.
Adieu vrau Venus nichte,
Van u ist dat ick dichte:
De schoonheyt uwer oghen
Heeft uwen eers bedroghen.
Adieu, schone prinses,
je hebt me flink bedrogen.
Je oogopslag en je blik zal ik voortaan missen
en dat is de schuld van jouw ogen.
Maar er is niets anders mooi aan je
dan je blik en je gezichtje.
Daarom is mijn adieu je beloning.
Adieu, sloerie!
Over jou is het dat ik dicht:
de schoonheid van je ogen
heeft je kont op het verkeerde pad gebracht.
Spelling volgens Manilius 1574. Interpunctie volgens Van Waesberghe 1616.
Vertaling: Nico van der Meel, Frank Willaert (Universiteit Antwerpen), Dieuwke van der Poel (Universiteit Utrecht).
Tekst:
.3a (7): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
.3B (6): ‿ __ ‿ __ ‿ __
.3a (7): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
.3B (6): ‿ __ ‿ __ ‿ __
.3c (7): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
.3d (7): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
.3c (7): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
.3d (7): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
.3d (7): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
.3e (7): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
.3e (7): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
4 strofen van 11 versregels, waarvan 2 stockregels.
Alle strofen hebben exact dezelfde vorm.
Unieke liedvorm volgens de Nederlandse Liederenbank.
Iansen: rijmschema 102 abab/cdcd/dee, refrein van 11-en, stock van 2 regels, 3 strofen + prince.
De stock wordt in de princestrofe gevarieerd.
Dit rijmschema komt niet voor in de voorbeeldgedichten uit de Const van Rhetorijcken. Het rijmschema is wel gelijk aan lied 25 Ic danck’ u Venus op dit pas, maar de liedvorm komt niet overeen.
Annotaties in de uitgave van Goossens, waarop De Vooys commentaar heeft geleverd.
Claeys maakt geen gewag van dwarsverbanden met voorbeeldgedichten uit de Const van Rhetorijcken.
Voorbeelden van vergelijkingen van vrouwen met paarden (versregel 1/3) zijn te vinden op Jeroen Bosch Plaza.
Melodie:
Merkwaardig genoeg geeft Van Waesberghe 1616 een andere melodie dan Manilius 1574, en wel de melodie die Manilius geeft voor lied 25 Ic danck’ u Venus op dit pas, maar met kleine veranderingen in maat 2, 7, 23 en 24 vanwege de verschillen in liedvorm. (Van Waesberghe geeft geen melodie bij lied 25.) Vooral het refrein lijkt in de versie van Manilius beter geslaagd dan bij Van Waesberghe. De tekst van lied 25 komt ook beter tot zijn recht op de melodie van Van Waesberghe dan deze tekst.
Zie voor analyse van de melodie van Van Waesberghe lied 25. Hier de analyse van de melodie van Manilius.
Mixolydisch, sleutel C1 met ♭, ₵
A1 (2 versregels) A2 (2) B1 (2) B2 (2) C(1) Refrein (2)
C en Refrein vormen een muzikale eenheid.
- A1/2: c’→c’, ambitus c’-a’, lengte 10
- B1/2: c’→f’, ambitus c’-bes’, lengte 10
- C: d’→d’, ambitus bes-f’, lengte 4
- R: g’→c’, ambitus b(es)-a’, lengte 8
Barvorm met zeer lang Abgesang zonder melodische verwantschap met de Stollen. Eigenlijk heeft het Abgesang ook weer een barvorm. Of zouden we moeten zeggen dat hier sprake is van een dubbel Aufgesang?