Hoe lustelick bloeyen alle dinghen,
De bloemkins spruyten verre ende naer:
Dat tswinters tijt treurt hoortmen nu zinghen,
Elc voghel zouct nu zijn wederpaer:
Dus aenschijn claer,
Schoon lief eerbaer
Die my doet druck en droefheyt lyden,
Veur al mijn pyne int langhe jaer,
Alst al verheught, laet my verblyden.
Hoe heerlijk bloeit alles!
Bloemetjes schieten te voorschijn, waar je ook kijkt.
Wat ’s winters treurt, hoor je nu zingen:
elke vogel zoekt een wederhelft.
Precies zo, jij, schitterende verschijning,
jij, mooi, eerbaar lief,
die mij beklemming en smart laat verduren,
laat mij als beloning voor een heel jaar pijn
blij worden, nu alles vrolijk is.
Soo wie zijn schoon lief heeft uutvercoren,
Ende souct die te menigher stondt,
Hoe veel voetstappen gaet hy verloren?
Hier by is u mijn liefde condt:
Dus rooden mondt,
Dijns herten grondt,
Vermurwet wat, als mijn vriendinne,
Tooght dat ghy my dijn liefde jont,
Ick sal u tooghen goede minne.
Iedereen die aldus iemand tot zijn mooie lief heeft uitverkoren
en haar vaak opzoekt,
hoeveel voetstappen zet hij tevergeefs?
Daaraan herken je mijn liefde.
Daarom, rode mond,
wees in de grond van je hart
toch wat zachter, wees mijn geliefde.
Laat zien dat je mij jouw genegenheid gunt,
dan zal ik jou oprechte liefde laten zien.
Dijn minne doedy my hert verghelden,
Niet min ghy weghet die my dat doet:
Och lacen ick vind’ u veel te selden
Maer als ick u vind’, ick vind’ u goet:
Dus aenschijn zoet,
Reyn edel bloet,
Ick hope bet, met tsMeys saysoene,
Ghy weet, als draechdy hooghen moet,
D’een lief behoort d’ander vriendtschap te doene.
Je laat mij flink betalen voor jouw liefde,
en het kan je niet schelen mij dit aan te doen.
Helaas, ik ontmoet je veel te zelden,
maar als ik je ontmoet, ontmoet ik je ook echt.
Jij, zoete verschijning,
jij, zuivere, edele persoon,
ik hoop op meer, nu in de meimaand.
Ook al ben je hooghartig, je weet
dat de ene geliefde vriendelijk moet zijn tegen de ander.
Adieu d’alderschoonst van alle wyven,
Clachtich maect ghy my thenden raet,
Altoos wil ick u ghetrouwe blyven,
Verlaet my toch niet mijn toeverlaet:
Leeft ghy naer staet,
En peyst gheen quaet,
Alst dus verre is, schoon lief ghepresen,
Dberou comt laete naer de daet:
Dus laet ons tsamen vrolijck wesen.
Adieu, allerschoonste onder de vrouwen,
je maakt een radeloze zeurpiet van me.
Ik wil je altijd trouw blijven,
dus verlaat mij toch niet, mijn toeverlaat.
Leef maar eervol
en denk niet slecht over mij.
Als het eenmaal zover met je komt, mijn mooie geëerde lief,
zul je daar pas later spijt van krijgen,
dus laten we samen vrolijk zijn.
Spelling volgens Manilius 1574. Interpunctie volgens Van Waesberghe 1616.
Vertaling: Nico van der Meel, Frank Willaert (Universiteit Antwerpen), Dieuwke van der Poel (Universiteit Utrecht).
Tekst:
.4a (10): ‿ __ ‿ ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
.4B (9): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ ‿ __ , 1×: .4B (9): ‿ __ ‿ __ ‿ ‿ __ ‿ __ [3] , 1×: 4B (8): __ ‿ __ ‿ ‿ __ ‿ __ [4]
.4a (10): ‿ __ ‿ ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
.4B (9): ‿ __ ‿ __ ‿ ‿ __ ‿ __ , 1×: .4B (8): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __ [2]
.2B (4): ‿ __ ‿ __
.2B (4): ‿ __ ‿ __
.4c (9): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
.4B (8): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __
.4c (9): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ , 1×: .4c (11): ‿ __ ‿ ‿ __ ‿ __ ‿ ‿ __ ‿ [3]
4 strofen van 9 versregels.
In de strofen verschillen de versregels 2 en 4 vaak in plek van betoning en in aantal onbeklemtoonde lettergrepen. Dat maakt tekstplaatsing op de melodie verre van voor de hand liggend. Bij lied 16 speelt dit probleem in mindere mate. Versregel 3/9 heeft twee extra onbeklemtoonde lettergrepen. In de overige versregels hebben de strofen wel exact dezelfde vorm.
Lied 16 Uut vreughden werdt hier een liedt ghesonghen heeft dezelfde melodie en ook dezelfde basisvorm. De Nederlandse Liederenbank maakt melding van een variant op lied 16 en een ander lied met hetzelfde rijmschema: O Christenen broeders wilt nv in vruechden wesen uit Veelderhande gheestelicke Liedekens, 1558.
Iansen: rijmschema 59 abab/bbcbc ballade van 8-en, 4 strofen. Zij schrijft: “Het valt op, dat Castelein van de nrs. 57-59 geen voorbeelden geeft in de C.v.R. Zo onorthodox waren ze toch niet?” Dit slaat op de liederen 5, 14, 15, 16 en 17.
Dit rijmschema komt niet voor in de voorbeeldgedichten uit de Const van Rhetorijcken. Het iets eenvoudiger rijmschema abab/bcbc komt daarentegen wel voor in 7 balladen en in het Schaeckbord, maar alleen met afwijkend mannelijk en vrouwelijk rijm of met afwijking in het aantal versvoeten per regel. Deze gedichten zijn niet te passen op de melodie.
Annotaties in de uitgave van Goossens.
Claeys wijst op inhoudelijke dwarsverbanden met voorbeeldgedichten uit de Const van Rhetorijcken:
- Versregel 1/7-9 met “Wild my dogh eens ghenadighen troost gheven / Naer dat my dijn strafheit dus sceerp ghebueren moet, Vuer al dat ghy my dus dicwilt trueren doet.” (Cauweel blz. 148, Manilius blz. 141)
Als de veronderstelling klopt dat de historieliederen contrafacten zijn van de minneliederen, zou dit lied vóór de slag bij Pavia in 1525 geschreven moeten zijn. Maar juist bij dit lied valt er een vraagteken te plaatsen bij de chronologie vanwege het voor Castelein ongebruikelijk losjes hanteren van de liedvorm.
Melodie:
Zonder notenschrift, maar met de aanduiding “op den zelven voys”, daarmee verwijzend naar lied 16 Uut vreughden werdt hier een liedt ghesonghen.
Hypomixolydisch, sleutel C3, ₵. Bij Manilius staat (alleen) op de eerste balk abusievelijk de sleutel C1.
A1 (2 versregels) A2 (2) B (3), C (2)
- A1/2: g’→g’, ambitus d’-d”, lengte 13
- B: g’→a’, ambitus d’-d”, lengte 14
- C: d”→g’, ambitus d’-d”, lengte 12
Barvorm. De Stollen vertonen grote verwantschap met die van het lied De lustelijcke mey. De tweede en vierde versregel zijn zelfs vrijwel gelijk. Daarnaast is een opvallende overeenkomst dat het Abgesang met twee halfregels begint. Zie voor gelijkenissen met dit lied ook 7, 10, 13/18, 14/15, 23 en 31.
Vanwege de extra lettergrepen in versregel 3/9 heb ik de halve noot punt in maat 23 facultatief gesplitst in een halve noot en een kwart noot. In lied 16 heeft versregel 1/8 twee extra lettergrepen en de melodie is daarom genoteerd met twee keer een halve noot + kwartnoot in plaats van een halve noot punt in maat 22; in dit lied consequent samengevoegd. In elk geval is de tekstplaatsing in dit lied bepaald geen uitgemaakte zaak.
Of dit lied een contrafact is van lied 16 of andersom, of dat beide liederen contrafacten zijn op een eerdere bron, is niet goed uit te maken. O Christenen broeders wilt nv in vruechden wesen uit Veelderhande gheestelicke Liedekens, 1558, met als melodieaanduiding Alsmen schreef duysent vijfhondert vierentwintich, zou eveneens een contrafact kunnen zijn op dezelfde melodie, maar het kost wel behoorlijk veel moeite deze tekst op de melodie te passen.
Moderne uitgaven:
Van dit lied zijn geen moderne uitgaven, wel van lied 16.