16

Uut vreughden werdt hier een liedt ghesonghen
Den Keyser t’eeren dat edel bloet,
Die nu zynen vyandt heeft ghedwonghen,
En plat gheworpen onder den voet:
Die Lely zoet
Verliest den moet,
Borbon vaillant bewaert ons zyde,
Den Vrancschen Coninck is in ons behoet:
Noyt quam nieu mare int landt zoo blyde.

Van vreugde wordt hier een lied gezongen
ter ere van de keizer, die edele heer,
die nu zijn vijand heeft bedwongen
en plat op de grond heeft geworpen.
Die zoete [Franse] Lelie
verliest de moed,
Dappere Bourbon vecht aan onze zijde mee
en de Franse koning is in onze macht.
Nooit was er zulk heugelijk nieuws in het land.

Bourgoignen en vreest nu gheen verstranghen,
Ghy Vlaenders Leeu schuwet swaer gheclach,
Den Vranckschen Coninck die is ghevanghen,
Veur ons en quam noyt gheen blyder dach,
Daert menich zach
Ghevielt o wach
Ontrent Pavyen binnen stryde
Was hy ghegrepen inden slach:
Noyt quam nieu mare int landt zoo blyde.

Bourgondië, vrees nu niet gekneveld te worden.
Gij, Vlaamse Leeuw, hou op met zwaarmoedig te klagen.
De Franse koning is gevangen genomen,
Voor ons was er nog nooit een feestelijker dag
dan die, waarop menigeen dit zag
gebeuren. O wee!
In de strijd nabij Pavia
was hij gevangen genomen tijdens de veldslag.
Nooit was er zulk heugelijk nieuws in het land.

Als hem dus Fortune was besintich
En bleef ghevanghen aen onsen cant,
Schreefmen duyst vijfhondert vierentwintich,
La Motte vingh hem daer metter hant.
Princen playsant
Veertich vaillant
Blever ghevanghen wiet benyde,
Ende acht versleghen inden brant:
Noyt quam nieu mare int landt soo blyde.

Toen Fortuna hem zo [slecht] gezind was
en hij gevangen werd door onze troepen,
was het het jaar 1524 (=1525).
La Motte greep hem daar eigenhandig vast.
Veertig schone,
dappere prinsen
werden er gevangen genomen, voor wie dat een affront was,
en acht werden er gedood in de hevige strijd.
Nooit was er zulk heugelijk nieuws in het land.

Ghy Vlaminghen weest tot vreughd gheneghen,
Niemandt ter weerelt en macht verbien:
Al tpeupel bleef meest daer doot versleghen,
Nauwe mochter eenich man ontvlien.
Lof Godt van dien
Diet liet gheschien,
Wy hopen nu van goeden tyde:
Lof hem die ons dus can versien:
Noyt quam nieu mare int landt soo blyde.

Gij Vlamingen, geeft u over aan de blijdschap,
Niemand ter wereld kan het u verbieden.
Bijna al het voetvolk was dood, gesneuveld,
ter nauwer nood kon een enkeling ontsnappen.
Daarom lof aan God
die dit liet gebeuren.
Wij hopen nu op goede tijden.
Lof aan hem die zo goed voor ons kan zorgen.
Nooit was er zulk heugelijk nieuws in het land.

Prince Godt Vader vol alder deughden,
Nu dancken wy u in elck conroot,
Dat ghy onslieden gaeft dus veel vreughden
Victorieus in ons exploot:
In elcken stoot
Den Keyser groot
Bewaert altoos, en zijn gesmyde,
Ghelijck ghy ons nu helpt inden noot:
Noyt quam nieu mare int landt soo blyde.

Prins, God de Vader, vol goedheid,
nu danken wij u overal,
dat u ons zoveel geluk gaf,
overwinnend in wat wij ondernamen.
Bescherm bij elke aanval
onze grote keizer
en zijn wapenrusting voortdurend,
net zoals u ons nu helpt in het gevaar.
Nooit was er zulk heugelijk nieuws in het land.


Spelling volgens Manilius 1574. Interpunctie volgens Van Waesberghe 1616. Versregel 1/8: punt toegevoegd. De Voys, Willaert en Van der Poel vinden het hoogstwaarschijnlijk dat “Ghewieldt” in versregel 2/6 gelezen moet worden als “Ghevielt”; zie ook Willems en De Baecker.


Vertaling: Nico van der Meel, Frank Willaert (Universiteit Antwerpen), Dieuwke van der Poel (Universiteit Utrecht).

Tekst:
.4a (10): ‿ __ ‿ ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ , 1× 4a (10): __ ‿ ‿ __ ‿ ‿ __ ‿ __ ‿
.4B (9): ‿ __ ‿ __ ‿ ‿ __ ‿ __
.4a (10): ‿ __ ‿ ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ , 2× .4a (10): ‿ __ ‿ __ ‿ ‿ __ ‿ __ ‿
.4B (9): ‿ __ ‿ __ ‿ ‿ __ ‿ __ , 1× .4B (8): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __
.2B (4): ‿ __ ‿ __
.2B (4): ‿ __ ‿ __
.4c (9): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
.4B (8): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __ , 1×: .4B (10): ‿ __ ‿ __ ‿ ‿ __ ‿ ‿ __ , 1×: .4B (0): ‿ __ ‿ ____ ‿ ‿ __
.4c (9): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿

5 strofen van 9 versregels, waarvan 1 stockregel.
Opvallend is dat in dit lied de afwijkingen van de betoning en het aantal lettergrepen voornamelijk in de eerste strofe en in de princestrofe zitten. Ook de betoning van versregel 1/4 is merkwaardig.
Lied 17 Hoe lustelick bloeyen alle dinghen heeft dezelfde melodie en ook dezelfde basisvorm. De Nederlandse Liederenbank maakt melding van een variant – zie hieronder – en van een ander lied met hetzelfde rijmschema: O Christenen broeders wilt nv in vruechden wesen uit Veelderhande gheestelicke Liedekens, 1558.

Iansen: rijmschema 59 abab/bbcbc refrein van 8-en (2 halfregels), 4 strofen + prince. Zij schrijft: “Het valt op, dat Castelein van de nrs. 57-59 geen voorbeelden geeft in de C.v.R. Zo onorthodox waren ze toch niet?” Dit slaat op de liederen 5, 14, 15, 16 en 17.
Dit rijmschema komt niet voor in de voorbeeldgedichten uit de Const van Rhetorijcken. Het iets eenvoudiger rijmschema abab/bcbc komt daarentegen wel voor in 7 balladen en in het Schaeckbord, maar alleen met afwijkend mannelijk en vrouwelijk rijm of met afwijking in het aantal versvoeten per regel. Deze gedichten zijn niet te passen op de melodie.

Annotaties bij Van de Graft, Van Duyse en Goossens en een vertaling in het Frans van strofe 1, 2, 4 en 5 bij De Baecker.
Claeys wijst op inhoudelijke dwarsverbanden met een ironisch voorbeeldgedicht uit de Const van Rhetorijcken, waarin de Franse koning zijn lot als gevangene beklaagt. (Cauweel blz. 171, Manilius blz. 162)

Of lied 16 een contrafact is van lied 17 of andersom is niet uit te maken. In beide liederen hanteert Castelein de vorm ongebruikelijk losjes. Het is ook heel goed mogelijk dat beide liederen contrafact zijn van een variant van het lied De lustelijcke mey, dat in de 16de eeuw zeer populair was. Ook in dat lied wordt er heel losjes met de vorm omgegaan. Dat dat lied een versregel minder heeft, hoeft geen bezwaar te zijn; wellicht werd de slot regel herhaald, misschien wel als stockregel. In Jacobus Clemens non Papa’s vierstemmige zetting van De lustelijcke mey wordt de slotregel sowieso expliciet herhaald.
O Christenen broeders wilt nv in vruechden wesen uit Veelderhande gheestelicke Liedekens, 1558, met als melodieaanduiding Alsmen schreef duysent vijfhondert vierentwintich, zou eveneens een contrafact kunnen zijn op dezelfde melodie, maar het kost wel behoorlijk veel moeite deze tekst op de melodie te passen.

Dat in het lied het jaar 1524 genoemd wordt in plaats van 1525, komt doordat in de Zuidelijke Nederlanden tot 1576 een Paasstijl voor de jaartelling werd gehanteerd: in Vlaanderen en Brabant versprong het jaartal pas op Goede Vrijdag. Februari 1525 werd dus aangeduid als februari 1524.

Andere vindplaatsen van de tekst volgens Nederlandse Liederenbank:
Willems en De Baecker maken gewag van een los liedblad in de Hallegeboden in het Stadsarchief van Brugge bij de proclamatie van 8 maart 1525. Daarop staan de strofen 1, 2, 4 en 5 van dit lied. Het blad is volgens de Nederlandse Liederenbank nu niet meer aan te treffen, maar wordt wel door De Baecker volledig geciteerd.
De opvallende tekstafwijkingen zijn:

  • 1,1: Uut vreughden → Met vreuchden
  • 1,3: ghedwonghen → bedwonghen
  • x,9: nieu mare → niemare
  • 2,2: Vlaenders Leeu → Vlaendres leeu
  • 2,4: noyt gheen blyder → noyt blyderen
  • 2,6: Ghewieldt → Ghevielt
  • 2,7: Ontrent Pavyen binnen stryde → Omtrent Pavijen in den stryde
  • 5,1: Prince Godt Vader → Godt-vadere
  • 5,4: Victorieus in ons exploot → En de victorie door dit exploot
  • 5,5/6: In elcken stoot / Den Keyser groot → Den keyser groot / In elcken stoot
  • 5,7: Bewaert altoos → Altoos bewaert

Melodie:
Hypomixolydisch, sleutel C3, ₵. Bij Manilius staat (alleen) op de eerste balk abusievelijk de sleutel C1.
A1 (2 versregels) A2 (2) B (3), C (1), R (1)

  • A1/2: g’→g’, ambitus d’-d”, lengte 13
  • B: g’→a’, ambitus d’-d”, lengte 14
  • C: d”→d’, ambitus d’-d”, lengte 4,5
  • R: d’→g’, ambitus d’-c”, lengte 7,5

Barvorm. De Stollen vertonen grote verwantschap met die van het lied De lustelijcke mey. De tweede en vierde versregel zijn zelfs vrijwel gelijk. Daarnaast is een opvallende overeenkomst dat het Abgesang met twee halfregels begint. Zie voor gelijkenissen met dit lied ook 7, 10, 13/18, 14/15, 23 en 31.
In de eerste strofe staan meer lettergrepen dan in de andere. Ik heb daarom noten facultatief bij aan elkaar gevoegd.

Moderne uitgaven:

  • J. F. Willems: Oude Vlaemsche liederen, 1848, nr. 28, blz. 61, met als titel op den slag van Pavia (ao 1525).
    Het lied in de variantvorm uit Brugge. Alleen melodie, op een uiterst vreemde manier in een 3/4 maat geperst, Allegro moderato.
    De tekst komt in deze vorm ook voor in Chants historiques de la Flandre van Louis de Baecker, blz 256 (1855). Hij is verder overgenomen in Nederlandsche Dichterhalle van J.F.J. Heremans, deel 1, blz.60 (1858) en in Die historischen Volkslieder der Deutschen van Rochus von Liliencorn, deel 3, nr. 373, blz. 439, (1867).
  • Cornelia Catharina van de Graft: Middelnederlandsche historieliederen, 1904, nr. 24, blz. 145.
    Zonder muzieknoten, maar met annotatie en een uitgebreide historische toelichting.
  • Florimond van Duyse: Het oude Nederlandsche lied, tweede deel, 1905, nr. 419, blz. 1563.
    Alleen melodie met een interpretatie van het ritme om de betoning in het metrum te passen. Met onvolledige tekst maar met dezelfde interpretatie van de melodie (met verwijzing naar Van Duyse) in Onze historische volksliederen van vóór de godsdienstige beroerten de 16de eeuw van Paul Fredericq, blz. 63 (1894).

Historische Context:
De overwinning van keizer Karel V op koning Frans I van Frankrijk in de slag bij Pavia op 24 februari 1525. Cornelia Catharina van de Graft schrijft hierover:

In 1521 brak de eerste oorlog tusschen Karel V en Frans I los. Een van de oorzaken was, dat Karel Milaan, door Frans in zijn eerste regeeringsjaar veroverd, heroveren wilde. In het begin van den oorlog is hem dit ook gelukt, terwijl Frans, door het overloopen van zijn machtigsten leenman, Karel van Bourbon, tot den Keizer, aanvankelijk niets doen kon om het terug te nemen.
Eerst in het najaar van 1524 deden de Franschen een inval in Lombardije; Milaan gaf zich over, maar vijf vestingen met keizerlijke bezetting handhaafden zich, o. a. Pavia, waar Antonio de Leyva voor Karel V het kommando voerde. Frans I zelf bestormde deze stad; toen het beleg vier maanden geduurd had, naderde een keizerlijk leger tot ontzet onder Bourbon, Pescara en Lannoy. Tegen den raad zijner oudere bevelhebbers, die het een dwaasheid vonden te strijden tegen troepen, die toch uit geldgebrek over een paar weken wel zouden uiteengaan, bood Frans I een slag aan, die den 24sten Februari 1525 geleverd werd. Van beide zijden werd dapper gestreden, maar de Franschen, die eerst wonnen, leden tenslotte door het lafhartig gedrag der Zwitsers de nederlaag. Ofschoon het paard onder Frans I werd doodgeschoten en hijzelf op verscheidene plaatsen gewond, bleef hij heldhaftig te voet doorstrijden tegen de aandringende Duitschers en Spanjaarden. In dezen toestand werd de Koning herkend door de la Motte, den hofmeester van Bourbon, die aanstonds zijn heer waarschuwde, dat deze nu den Koning gemakkelijk zou kunnen gevangen nemen. Bourbon wilde hem echter dit voorrecht niet ontnemen. De la Motte keerde terug, gevolgd door Lannoy, den onderkoning van Napels, die zich volstrekt niet onderscheiden had en aan hem gaf de Koning zijn degen over. Frans I heeft zelf in zijn dagboek ’t feit beschreven. […]
Den 6den Maart ontving de landvoogdes, Margareta van Savoye, het eerste bericht van deze overwinning, dat den 13den Maart nader bevestigd werd. Het succes was zóó groot, dat velen het niet gelooven konden, en de gouverneurs der gewesten, om allen twijfel weg te nemen, de bijzonderheden in zendbrieven bekend moesten maken.


Doordat het in Europa gebruikelijk was een nieuw jaartal pas rond Pasen in gebruik te nemen, en niet al op 1 januari, is er in dit lied sprake van februari 1524 waar wij februari 1525 zouden verwachten. In Vlaanderen en Brabant versprong het jaartal tot 1576 officieel op Goede Vrijdag. Zie het artikel over jaarstijl op Wikipedia.