Fortune wien maect my vol zorghen?
Tresoor van alle schoone lyven:
Wie zijn ghepeysen houdt verborghen
Dinct oft zijn zinnen dicwils kyven.
O fleur van wyven,
U zal ic blyven,
Als moet mijn clachte dijn verholen zijn,
Wat ic begeer schoon lief, dat moet ghestolen zijn.
Fortuna, wie vervult mij met zorgen?
De schoonste van alle mooie mensen.
Voor wie zijn gepieker verborgen houdt,
is het alsof zijn zintuigen vaak met elkaar ruzie maken.
O, schoonste onder de vrouwen,
Ik zal de jouwe blijven,
ook al moet mijn klacht voor je verborgen blijven.
Waar ik naar verlang, mijn mooie lief, dat moet geheim blijven.
Wie zal hem onder tvolck gheneeren?
Qua tonghen bringhent al in plaghen,
Dies moet ick helen mijn begheeren:
Niet voor secrete liefde draghen,
Noyt ooghen zaghen
Meerder mishaghen
Dan van my moet, deur u, bequolen zijn:
Wat ick begheer schoon lief, dat moet ghestolen zijn.
Wie kan het onder de mensen uithouden?
Kwade tongen maken alles tot een kwelling.
Daarom moet ik mijn verlangen verborgen houden
en slechts als geheime liefde met mij mee dragen.
Nooit is er
een groter ongenoegen gezien
dan hetgeen dat ik vanwege jou moet bezuren.
Waar ik naar verlang, mijn mooie lief, dat moet geheim blijven.
Voor tvolck begheer ic niet met allen:
Tfy rommers daedt, tfy quae planete,
Ick hope d’ure zal eens ghevallen
Dat ick zal commen ten vermete.
Hier af de wete
Blijft int secrete,
Als souden dies mijn zinnen in dolen zijn,
Wat ick begheer schoon lief, dat moet ghestolen zijn.
In het openbaar begeer ik volstrekt niet. Schande,
dat geroddel! Treurig, die slechte lotsbestemming!
Ik hoop dat het uur eens zal komen
dat ik mij moedig zal kunnen uitspreken.
De kennis van deze zaken
blijft in het verborgene,
ook al zou ik hierdoor volkomen in de war raken.
Waar ik naar verlang, mijn mooie lief, dat moet geheim blijven.
Secreet voedt alle jonghe jeughden,
Secreten troost is medicyne.
Wat paradijs ist, oft wat vreughden
By zijn schoon boel secreet te zyne?
Dus claer robyne,
Des nyders pyne
Doet my helas in droefheyts scholen zijn:
Wat ick begheer schoon lief, dat moet ghestolen zijn.
Geheimzinnigheid is voedsel voor al die jong zijn,
want stiekeme hoop geeft genezing.
Wat een paradijs en wat een vreugde is het niet
om in het geheim bij zijn mooie lief te zijn!
Zo, heldere robijn,
laat het gekwel van jaloerse lieden
mij helaas geschoold worden in droefenis.
Waar ik naar verlang, mijn mooie lief, dat moet geheim blijven.
Laes mijn begheeren moet ic swyghen,
Veur tvolck mach ick dat niet verhalen:
Den tijt en can ick niet ghecryghen,
Te zelden vind’ ic dy ter talen:
Dus moet ic dwalen,
Van trooste falen
Tot dies my anders zal bevolen zijn:
Wat ick begheer schoon lief, dat moet ghestolen zijn.
Helaas moet ik mijn verlangen verzwijgen;
in het openbaar mag ik er niet over praten.
Ik krijg de tijd ook niet [om erover te praten],
want te zelden krijg ik je te spreken.
Daarom moet ik ronddolen
en hoop ontberen,
totdat mij een andere mogelijkheid verleend wordt.
Waar ik naar verlang, mijn mooie lief, dat moet geheim blijven.
Princesse lief reyn Keyserinne,
Mijn schoon vriendinne, vry van smetten,
Ick draghe dy bedecte minne,
Mijn grief meughdy subijt beletten,
Ghy meught my zetten
Uut Venus netten,
Deur u moet ick van haren folen zijn:
Wat ick begheer schoon lief, dat moet ghestolen zijn.
Lieve prinses, schone keizerin,
mijn mooie vriendin, van smetten vrij,
ik bemin u heimelijk.
Jij kunt mijn leed meteen wegnemen,
jij kunt bevrijden
uit de netten van Venus,
maar door u moet ik slachtoffer van haar grappen zijn.
Waar ik naar verlang, mijn mooie lief, dat moet geheim blijven.
Spelling volgens Manilius 1574. Interpunctie volgens Van Waesberghe 1616. In Van Waesberghe staat in versregel 4/4: “By syn schoon boel te secreet te zyne?”
Vertaling: Nico van der Meel, Frank Willaert (Universiteit Antwerpen), Dieuwke van der Poel (Universiteit Utrecht).
Tekst:
.4a (9): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
.4b (9): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
.4a (9): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ , 1×: .4a (10): ‿ __ ‿ __ ‿ ‿ __ ‿ __ ‿ [3]
.4b (9): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
.2b (5): ‿ __ ‿ __ ‿
.2b (5): ‿ __ ‿ __ ‿
.5C (10): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __ , 1×: .5C (11): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ ‿ __ ‿ __ [3]
.6C (12): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __
6 strofen van 8 versregels, waarvan 1 stockregel.
In versregel 3/3 en 3/7 zit een extra lettergreep, opgelost door “d’u-re” en “-nen in” op één noot te plaatsen. Verder hebben alle strofen exact dezelfde vorm.
Unieke liedvorm volgens de Nederlandse Liederenbank.
Iansen: rijmschema 59 abab/bbcc refrein van 7-en met twee halfregels, 5 strofen + prince. Zij schrijft: “Het valt op, dat Castelein van de nrs. 57-59 geen voorbeelden geeft in de C.v.R. Zo onorthodox waren ze toch niet?” Dit slaat op de liederen 5, 14, 15, 16 en 17.
Dit rijmschema komt niet voor in de voorbeeldgedichten uit de Const van Rhetorijcken.
Claeys wijst op inhoudelijke dwarsverbanden met voorbeeldgedichten uit de Const van Rhetorijcken:
- De stockregel met “Dat wy dus ghestolen moeten commen ter sprake / Es my zwaer vergruwen.” (Cauweel blz. 169, Manilius blz. 161),
Claeys merkt op dat in de Refreinenbundel van Jan van Doesborch een refrein voorkomt met de stockregel “Dat ic begheere dat moet ghestolen sijn.” en tekent daarbij aan dat dit de mogelijkheid opent dat deze stock bij een of andere dichtwedstrijd werd opgegeven.
Melodie:
Hypomixolydisch, sleutel C1, ₵
A1 (2 versregels) A2 (2) B (3), Refrein (1)
- A1/2: g’→g’, ambitus g’-c”, lengte 11
- B: c”→a’, ambitus d’-c”, lengte 9
- R: d”→g’, ambitus f(is)’-d”, lengte 7
Van Waesberghe 1616 geeft geen melodie.
Barvorm. Opvallend is de geringe ambitus van de Stollen.
Enkele hypomixolydische melodieën in de bundel vertonen verwantschap met het lied De lustelijcke mey. Jan Willem Bonda schaart deze melodie ook onder deze categorie, naar mijn idee ten onrechte. De Stollen lijken een tot op het bot uitgeklede versie. Er volgen wel direct twee halfregels op de Stollen, maar die vertonen een heel ander melodisch patroon. De grootste overeenkomst is nog dat de voorlaatste regel zich naar de a’ beweegt.
Vergelijk de liederen 7, 10, 13/18, 16/17, 23 en 31.
Vanwege de tekstplaatsing van strofe 3 heb ik de halve noot punt a’ in maat 7 facultatief gesplitst in halve noot + kwart noot en kwart noot b’ in maat 13 gesplitst in twee achtste noten.
De melodie is ook gebruikt voor het historielied 15 Schoon Vlaender-landt edel Gravinne, dat de Vrede van Madrid in 1526 bezingt. Daar hebben de twee laatste regels minder lettergrepen, minder betoningen en vrouwelijk rijm. De vorm van dat lied is onregelmatiger, zodat we rustig kunnen aannemen dat de melodie oorspronkelijk thuishoort bij lied 14. Dat betekent dat het vóór de Vrede van Madrid geschreven moet zijn.
Van lied 14 is geen moderne uitgave, wel van lied 15.