10

Venus eertsche Goddinne,
Hoe vind’ ick my dus bestaen?
Ghy had veel honichs inne
Als ghy my toogdet minne,
Maer nu ist al ghedaen.
Wie sach den steen noyt soo verslaen
Aengaende mijnder liefster vrouwen?
Het sal my costen den laetsten traen
Mach icse niet behouwen,
Dat zweer ick by mijn trouwen.

Venus, godin op aarde,
hoe ben ik in deze toestand terecht gekomen?
Je was zoet als honing
toen je mij je liefde betoonde,
maar nu is alles voorbij.
Wie zag ooit de kansen zo verkeren
met betrekking tot mijn liefste vrouw?
Het zal mij mijn laatste traan kosten
als ik haar niet voor me mag behouden,
dat zweer ik op mijn woord.

Als ick met schoonder spraken
En met labeure zwaer,
Om tslot van mijnder saken
Heb moeten vriendschap maken,
Zy met my, ende ick met haer:
Qua tonghen brijnghen ons int misbaer,
Soo dat ick moet die liefste derven:
Moet ick dus laten mijn wederpaer
Ende haer niet meer verwerven,
Duyst dooden sal ick sterven.

Nu ik met mooie woorden
en grote inspanning
om mijn zaak tot een goed einde te brengen,
vriendschap heb kunnen sluiten,
zij met mij en ik met haar,
brengen kwade tongen ons in grote rouw,
zodat ik mijn liefste moet missen.
Als ik zo mijn geliefde moet laten gaan
en haar niet meer kan verkrijgen,
zal ik duizend doden sterven.

Noyt amoreus en leefde
Hier op dees weereldt wijt,
Die zoo door liefde sneefde,
Of daer tdangier ancleefde
Alst an my doet nu ter tijt:
Eurealus zijnd’ in synen strijt,
Als lach hy ghecoffert verborghen,
En vlouct’ hem selven door tswaer berijt,
Wachtende gheenen morghen,
En leedt noyt zoo veel sorghen.

Nooit leefde er iemand die verliefd was,
hier in deze hele wereld
die zo onder de liefde leed,
en die zo in de problemen is gekomen
als ik op dit moment.
Zelfs Euryalus, in al zijn bekommernis, stond,
toen hij in de kist verborgen lag
en zichzelf vervloekte vanwege het grote gevaar

en daarbij verwachtte de ochtend niet meer te halen,
nooit zoveel angsten uit.

Adieu wel schoon Princesse,
Adieu vermeillen mondt,
Adieu suyver clergesse,
Adieu mijn reyn meestresse,
Adieu daer al mijn troost an stondt,
Adieu meer weerdich dan duysent pondt,
Adieu wel rieckende roosiere,
Adieu gheplant in mijns herten gront,
Adieu schoon violiere,
Adieu reyn balsamiere.

Adieu, schone prinses,
adieu, mond van vermiljoen,
adieu, eerbare, wijze vrouw,
adieu, mijn voortreffelijke meesteres,
adieu, bron van al mijn troost,
adieu, jij die kostbaarder bent dan duizend pond,
adieu, heerlijk geurende rozengaard,
adieu, jij die geplant staat in de grond van mijn hart,
adieu, schone violier,
adieu, zuivere balsemboom.


Spelling volgens Manilius 1574. Interpunctie volgens Van Waesberghe 1616.


Vertaling: Nico van der Meel, Frank Willaert (Universiteit Antwerpen), Dieuwke van der Poel (Universiteit Utrecht).

Tekst:
.3a (7): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
.3B (6): ‿ __ ‿ __ ‿ __ , 1×: .3B (7): ‿ __ ‿ __ ‿ ‿ __
.3a (7): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
.3a (7): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
.3B (8): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __ , 2×: 4B (7): __ ‿ __ ‿ __ ‿ __ , 1×: .4B (6): ‿ __ ‿ __ ‿ __
.4B (9): ‿ __ ‿ __ ‿ ‿ __ ‿ __ , 1×: .4B (8): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __
.4c (9): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
.4B (9): ‿ __ ‿ __ ‿ ‿ __ ‿ __
.3c (7): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
.3c (7): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿

4 strofen van 10 versregels.
Versregel 1/2 wijkt af van de vorm door een extra onbeklemtoonde lettergreep; probleemloos in de melodie. Versregel 1/6 wijkt juist af van de andere strofe door een onbeklemtoonde lettergreep minder. Een probleem is wel dat het erop lijkt dat versregel 5 in alle strofen verschillend op de melodie geplaatst moet worden. De prince, de slotstrofe lijkt nog het beste te passen op de melodie. De tekstplaatsing van de versregel in strofe 2 en 3 is voor discussie vatbaar. Wellicht heeft Castelein in dit geval eerst zijn indrukwekkende Adieu-strofe geschreven en daarna de andere.
Unieke liedvorm volgens de Nederlandse Liederenbank.

Iansen: rijmschema 108 abaab/bcbc/c, ballade van 10-en, 3 strofen + prince.
Dit rijmschema komt niet voor in de voorbeeldgedichten uit de Const van Rhetorijcken.

Annotaties in de uitgave van Goossens, waarop De Vooys commentaar heeft geleverd.
De woorden “ghecoferd, ghestopt” uit de ballade 193 van de Const van Rhetorijcken doen erg denken aan versregel 3/7.
Claeys wijst op inhoudelijke dwarsverbanden met voorbeeldgedichten uit de Const van Rhetorijcken:

  • Versregel 3/6,10 met “Ghelijc Eurealus die gheheel venus torment, kent” (Cauweel blz. 149, Manilius blz. 142),
  • Versregel 4/1,3,4 met “edel princesse / myn clergesse / myn dominatresse” (Cauweel blz. 150, Manilius blz. 143)
  • Strofe 4 met de stockregel “Oerlof, schoon lief, ghy waerd eens mine.” (Cauweel blz. 166 ev., Manilius blz. 158 ev.)

De woorden “ghecoferd, ghestopt” uit de ballade 193 van de Const van Rhetorijcken doen erg denken aan versregel 3/7.

Claeys merkt op dat Korneel Goossens bij de naam Eurealus ten onrechte refereert aan de held Euryalus uit de Aeneïs van Vergilius. De verwijzing is naar de vrijer in de Historia de duobus amantibus van Aeneas Sylvius Piccolomini (1405-1464), de latere paus Pius II. Dit boek was razend populair en was in gebruik als schoolboek om correct Latijn te leren. De Euryalus in dit boek werd verliefd op Lucretia, de vrouw van een rijke koopman. Hij had een heimelijke ontmoeting met haar op haar kamer, toen haar man plotseling binnen wilde komen. Hij moest zich verstoppen in een kist met kostbaarheden onder haar bed. En hij stond doodsangsten uit, toen bleek dat haar man juist dáár op zoek wilde gaan naar papieren. Het liep voorlopig goed af dankzij een slimme interventie van Lucretia.

Melodie:
Hypomixolydisch, sleutel G2, ₵
A1 (2 versregels) A2 (3) B (2) C (3)

  • A: g’→’g’, ambitus f(is)’-d”, lengte 12
  • A’: g’→’g’, ambitus f(is)’-d”, lengte 15
  • B: g’→c” , ambitus g’-e”, lengte 10
  • C: g’→g’, ambitus d’-d”, lengte 15

Vanwege tekstplaatsing heb ik de minima (halve noot a’) in maat 15 facultatief gesplitst in twee semiminimae (kwartnoten). Hoe versregel 5 gezongen moet worden is onduidelijk, vooral in de tweede en derde strofe. Wellicht is dit een oplossing:    

Deze melodie lijkt een speelse variant op de barvorm te zijn. A’ begint en eindigt als A maar is in het midden met een hele versregel uitgebreid. De repeterende vier semiminimae zijn opvallend. De slotformules van de Stollen (AA’) en het Abgesang (BC) zijn melodisch verwant. De hypomixolydische melodieën in de bundel vertonen verwantschap met het lied De lustelijcke mey. In dit geval komen alleen de melodische slotformules overeen, dus is er nauwelijks sprake van verwantschap. Vergelijk de liederen 7, 13/18, 14/15, 16/17, 23 en 31.