1

Rijc God hoe moet ick treuren,
Vol drux en vol doleuren
Om haer die ick gheerne zye,
Nochtans weet ick te veuren,
S’en mach my niet gebeuren,
Nu noch te gheenen tye.
O Venus vul envye,
Twy zydy my zo fel!
Ghy neemt my mijn amye:
Maer tis mijn schult dat weet ick wel.

Godallemachtig, wat moet ik treuren
vol pijn en vol smarten
om haar die ik bemin!
Toch weet ik van tevoren
dat ik geen recht op haar kan doen gelden,
nu, noch op enig moment.
O Venus, vol nijd,
waarom bent u zo wreed voor mij?
U ontneemt mij mijn geliefde,
maar het is mijn eigen schuld, dat weet ik wel.

Fonteynkins laet u spruyten,
Bly voghelkins laet u ruyten,
Groen loovers wilt verdwynen,
Druck opend u conduyten,
Ghy aerde wilt ontsluyten
En brijnght my ter ruwynen.
Och Zonne laet u schynen,
Drouft met my int ghequel.
K’en ha noyt zo veel pynen,
Maer tis mijn schult dat weet ick wel.

Fonteintjes, hou op met sproeien,
vrolijke vogeltjes, hou op met kwinkeleren,
verdwijn toch, groene bladeren.
Verdriet, laat mijn tranen maar stromen.
Gij aarde, open u
en leid mij naar de ondergang.
Och zon, hou op met schijnen,
treur met mij over de kwellingen.
Ik leed nog nooit zoveel pijnen,
maar het is mijn eigen schuld, dat weet ik wel.

Sy die my hild bevanghen
Doet my mijn pijn verstranghen,
Deur haer my thertkin blaecte:
K’en ben nu gheen verlanghen,
Een ander cust die wanghen
Daer ick zo zeer naer haecte:
Hoe dat icker naer waecte,
Een ander heeft mijn spel,
Ick bleef vul drucks, hoe ict maecte,
Maer tis mijn schult dat weet ick wel.

Zij die mij in haar greep hield,
voert mijn pijn tot het uiterste op.
Door haar stond mijn hart in vuur en vlam.
Naar mij verlangt nu niemand,
een ander kust de wangen
waarnaar ik zo verlangde.
Hoe ik me er ook moeite voor gaf,
een ander speelt nu mijn spel.
Ik bleef vol verdriet achter, wat ik ook deed,
maar het is mijn eigen schuld, dat weet ik wel.

Princesse schoon Joncvrauwe,
U vreucht brijnght my in rauwe,
Ick ducht ick salt besterven:
Laegh ick doch by u schauwe
En creegh van uwen dauwe,
Ick zou veel vreughts verwerven:
K’en weynschte niet meer erven
Dan uwen zoeten rel:
Nochtans moet icken derven,
Maer tis mijn schult dat weet ick wel.

Prinses, schone jonkvrouw,
uw vreugd brengt mij in rouw,
ik vrees dat ik eraan dood zal gaan.
Lag uw blik nog op mij
en daalde uw gunst nog op mij neer,
dan zou veel vreugde mij ten deel vallen.
Ik wens niet meer te verkrijgen
dan uw zoete spreken.
Ik moet dat echter ontberen,
maar het is mijn eigen schuld, dat weet ik wel.


Spelling volgens Manilius 1574. Interpunctie volgens Van Waesberghe 1616. De komma in regel 3/9 na “drucks” is overgenomen uit Manilius.


Vertaling:
Nico van der Meel, Frank Willaert (Universiteit Antwerpen), Dieuwke van der Poel (Universiteit Utrecht).

Tekst:
.3a (7): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
.3a (7): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ , 1×: .3a (8): ‿ __ ‿ ‿ __ ‿ __ ‿
.3b (7): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
.3a (7): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
.3a (7): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
.3b (7): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
.3b (7): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
.3C (6): ‿ __ ‿ __ ‿ __
.3b (7): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿
.4C (9): ‿ __ ‿ __ ‿ __ ‿ __

4 strofen van 10 versregels, waarvan 1 stockregel.
In versregel 2/2 zit een extra lettergreep, opgelost door de lettergrepen “vo-ghel-” op één noot te plaatsen. Verder hebben alle strofen exact dezelfde vorm.
Unieke liedvorm volgens de Nederlandse Liederenbank.

Iansen: rijmschema 6 abab/bcbc/cdcd, refrein van 10-en, stock van 1 regel, 3 strofen + prince.
Dit rijmschema komt niet voor in de voorbeeldgedichten uit de Const van Rhetorijcken.

Annotaties in de uitgave van Goossens, waarop De Vooys commentaar heeft geleverd.
Grijp geeft een annotatie van strofe 1 en 3 bij de cd “Rethorijckers en musyckers”.
Claeys maakt geen gewag van dwarsverbanden met voorbeeldgedichten uit de Const van Rhetorijcken.

Melodie:
Hypodorisch, sleutel G2 met ♭, ₵
A1 (3 versregels) A2 (3) B (3) Refrein (1)

  • A1/2: g’→g’, ambitus f’-d”, lengte 17
  • B: g’→a’, ambitus g’-f”, lengte 14,5
  • R: f’→g”, ambitus d’-bes’, lengte 7,5

Barvorm, waarbij alleen de slotformules van de Stollen en het Abgesang melodisch verwant zijn.
Vanwege de tekstplaatsing van strofe 2 heb ik de halve noot a’ in maat 4 facultatief gesplitst in twee kwart noten.

Er is een redelijk passend contrafact Tot u soo zijn mijn spraken met de wijsaanduiding Ryck Godt hoe moet ick &c. te vinden in Refereynen ende Liedekens van diversche Rhetoricienen uut Brabant/ Vlaenderen/ Hollant/ en Zeelant, 1563. Dit is gemaakt door de rederijkerskamer Pax vobis uit Audenaerde.
Misschien is ook de 33ste psalm uit Psalmen Davids van J.P. Sannes (ca.1590) een contrafact, hoewel daar de eerste en vierde versregel slechts twee betoningen hebben. Wellicht is er een korter melisme aan het einde van die regels gebruikt.

Meerstemmige zettingen:
De eerste strofe van dit lied staat ook al in polyfone, driestemmige vorm in het handschrift van Lauweryn van Watervliet (c.1505). Dat roept de vraag op of aan beide vormen niet een gezamenlijke oudere inspiratiebron ten grondslag zouden kunnen liggen. Het melodisch verloop van A1/2 heeft grote overeenkomsten met de tenor in het handschrift van Lauweryn van Watervliet, B en R hebben dat nauwelijks.